Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Beurt

betekenis & definitie

v. (-en),

1. in de uitdr. te beurt vallen, gebeuren aan, ten deel vallen aan (alleen van iets gunstigs);
2. met andere geregeld afwisselend voorval, zulk een handeling die met iets of iem. geschiedt: bij beurten; beurt om beurt; om de beurt, in geregelde volgorde; — aan de beurt zijn, in de omstandigheid dat een bepaalde handeling met iem. geschiedt: wacht uw beurt af; wie is aan de beurt? de beurt hebben-, aan de beurt komen; geen beurt krijgen, niet geholpen worden; vandaar; een op bepaalde tijd te verrichten dienst, taak enz. : een beurt van een ander overnemen ; vgl. dag-, nachtbeurt; predikbeurt; in ’t bijz. op school: het aan de rij zijn om zijn les op te zeggen enz. : een beurt krijgen; een goede beurt maken, zijn les goed kennen; vand. in ruimer gebruik: goed voor den dag komen; — als term van. huisvrouwen enz. : het schoonmaken van een kamer enz. op gezette tijden: Vrijdags krijgt de kamer een grote beurt; vand. in toepassing op de reiniging van het lichaam (een Zaterdagse beurt) en ook in ruimer gebruik : een flinke beurt krijgen, goed onderhanden genomen worden ; — een geduchte beurt krijgen, een schrobbering;
3. geregelde dienst van een schipper alleen (of beurtelings met anderen) tussen bepaalde plaatsen : in de beun}varen ; een nieuw schip in de beurt leggen ;
4. vracht van de beurtschipper: een dikke beurt hebben.