(betrad, heeft betreden),
1. lopen over, bewandelen, thans meest fig.: het pad der deugd betreden, de deugd betrachten;
2. de voet zetten op : de vaderlandse grond, betreden ; liet is verboden dit terrein te betreden ;
oneig.: een leerstoel betreden;
3. bespringen : de haan betreedt de kippen.