1. vasthebben (eig. met de tanden): jonge honden hebben dadelijk alles beet, nemen alles in de bek om er mee te spelen; de hond heeft hem lelijk beet gehad, te pakken, te grazen gehad; — bij uitbr.: gegrepen hebben (een voortvluchtige): (oneig.) begrijpen, bevatten: hij heeft dadelijk alles beet: het is een vlugge jongen; — bij het hengelen: vis aan de haak hebben;
2. (fig.) bedriegen, bedotten; (soms) te veel laten betalen;
3. door iets getroffen, geraakt, besmet worden: nu heb je ’t beet, nu moet je zelf de pijn, de last, de moeite er maar van hebben; — hij heeft het geducht, lelijk beet, hij is zwaar verkouden.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk