I. TANDEN
(tandde, heeft getand),
1. tanden in iets maken, (iets) van tanden voorzien : een rad tanden;
2. (van een zaag) scherpen;
3. houtoppervlakten met de tandschaaf van fijne ribbetjes voorzien.
II. TANDEN (tandde, heeft getand), tanden krijgen.