Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Assistent

betekenis & definitie

m. (-en),

1. toegevoegd persoon, -beambte, helper, inz. bij werk van hogere aard; aan universiteiten als bepaalde rang: assistent van een hoogleraar; assistent bij de botanie, op een laboratorium, op het postkantoor, in een apotheek;
2. (Ind.) plantageemployé;
3. (R.-K.) geestelijke uit een der hogero orden, ter opluistering toegevoegd aan de celebrant van een dienst; — hulppriester ener parochie.