(schetste af, heeft afgeschetst),
1. een schets maken van, in hoofdtrekken aftekenen: dat beeld bevalt mij uitnemend, mag ik het eens af schetsen!
2. (fig.) (zedelijke hoedanigheden, aandoeningen, toestanden, gebeurtenissen enz.) met vluchtige trekken in hoofdzaken beschrijven: hij schetste s mans ijdelheid af; onnodig, u mijn angst af te schetsen ; de schrik schetste zich op zijn aangezicht, af, zich uitdrukken; (iem.) af schetsen als, als zodanig voorstellen ; — (Zuidn.) op zijn aangezicht was een diepe droefheid afgeschetst, te lezen
3. (iets dat men bezig is te schetsen) voltooien : die hele tekening kan ik vandaag niet afschetsen.