v.,
1. abstr., het afnemen : de afneming van een examen, van een verhoor, van een eed, van een belijdenis, van de biecht; de afneming (van Christus) van het kruis ; de afneming van het verband (ener wond); — de afneming der zegels, de ontzegening ; — vermindering, verzwakking : een afneming van krachten ;
2. concr. (-en), (in de beeldende kunsten) een tafereel voorstellende het af nemen van het lijk van Christus van het kruis: de beroemde afneming van Rubens.