Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afbouwen

betekenis & definitie

(bouwde af, heeft afgebouwd),

1. (van gebouwen) ze voltooien, afwerken, de bouw ten einde brengen;
2. een land af bouwen, geheel en al bebouwen ;
3. (mijnw.) (germ.) een mijn afbouwen, ontginnen ; — een af gebouwde kolenmijn, uitgeput en verlaten.

< >