Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Publius Vergilius Maro

betekenis & definitie

Publius Vergilius Maro (70 v.C.–19 n.C.) werd geboren in Andes bij Mantua. Hij was van bescheiden komaf, maar kon toch in Rome retorica gaan studeren. Als advocaat had hij geen groot succes, maar toen hij zich toelegde op de dichtkunst werd hij al snel opgenomen in de toonaangevende politieke en culturele kring van Maecenas, Asinius Pollo en Octavianus, de latere keizer Augustus. Bevriend was hij ook met de dichter Horatius. Over zijn leven weten we verder heel weinig. Hij was niet getrouwd en hij hield zich kennelijk buiten de politieke affaires die in Rome speelden. Na enkele vroege gedichten schreef hij vanaf 42 aan zijn Bucolica of Eclogae (in de trant van de hellenistische herdersliederen). De vierde Ecloga evoceert de komst van een bijzonder kind en daarmee van een gouden tijd; vermoedelijk gaat het hier om een huldeblijk aan de opkomende Augustus. Daarna werkte hij van 37 tot 29 aan de Georgica: een leerdicht over en lofzang op de landbouw. Ook in dit werk (een opdracht van Maecenas) vinden we verwijzingen naar de nieuwe machthebber, van wie vrede en welvaart verwacht worden.

Aan zijn hoofdwerk Aeneis, over de Trojaanse held Aeneas, werkte hij van 29 v.C. tot aan zijn dood in Brindisi in 19 n.C., zonder het werk helemaal te kunnen voltooien. Zijn literaire erfgenamen Varius Rufus en Plotius Tucca voldeden niet aan zijn wens de tekst te verbranden. Integendeel, Varius gaf het werk uit, op bevel van Augustus die blijkens brieffragmenten de totstandkoming van het epos van nabij had gevolgd. Vergilius zou zelfs delen van het werk aan Augustus en andere leden van de keizerlijke familie hebben voorgelezen. Vergilius nam dan wel de Ilias van Homeros als stilistisch en compositorisch voorbeeld, maar koos door de typologische verwantschap tussen Aeneas en Augustus en door de verwijzingen naar het keizerschap een weg die het werk belang-rijk maakte voor de keizer.

Vergilius gold al voor tijdgenoten als Propertius en Horatius – en geldt tot de dag van vandaag – als de grootste Latijnse dichter. Vergelijkingen met Homeros echter gaven al in de oudheid aanleiding tot heftige polemieken. Velleius Paterculus prijst hem in de 1e eeuw n.C. als de ‘princeps poetarum’, de dichtervorst, omdat hij in één gedicht vermocht waartoe Homeros twee gedichten nodig had. Uit talrijke commentaren blijkt dat Vergilius in oudheid en middeleeuwen veel werd gelezen als schoolauteur. Beroemd waren de 5e-eeuwse commentaren van Servius en Dona-tus; de laatste schreef ook een biografie. Zijn werk leefde ook voort in de vorm van ‘cento-gedichten’: gedichten gemonteerd uit citaten uit zijn werken: bijv. Hosidius Geta met zijn Medea (3e eeuw?) en Ausonius met zijn Cento nuptialis 5e eeuw. In de middeleeuwen kreeg deze traditie een voortzetting in de Anthologia latina 8e eeuw en het wel aan Vergilius toegeschreven gedicht Ciris.

De 12e eeuw is getuige geweest van het begin van een allegorische interpretatie van de Aeneis. Ook al omdat de eigen teksten van Homeros niet bekend waren, gold Vergilius bij uitstek als drager van de waardevolle elementen van de antieke cultuur, die in de christelijke wereld bewaard mochten en behoorden te blijven. Vandaar ook dat hij begin 14 eeuw in Dantes Divina Commedia wordt opgevoerd als gids door de hel en het vagevuur: Vergilius kan inlichtingen geven over mensen die weliswaar niet door Christus kunnen worden ver-lost, maar toch respectabel zijn geweest.

De invloed van de Aeneis is naar de inhoud (Aeneas en Dido) en naar de vorm immens geweest. Vormbepalend is het werk geweest bijvoorbeeld voor de middeleeuwse en barokke eposgedichten van Ekkehart von Sankt-Gallen (Waltharius 10e eeuw), Boccaccio (La Teseida ca. 1340), Petrarca (Africa, eveneens ca. 1340), Chaucer (The House of Fame 1381, waarin Vergilius voorkomt geplaatst op een metalen zuil), Nema (El labirinto de la fortuna 1499), Ronsard (La Franciade 1572), Tasso (La Gerusalemme liberata 1581) en Milton (Paradise Lost 1667). Er zijn ook dichters geweest die als het ware het onvoltooid gebleven dertiende boek van de Aeneis schreven in de vorm van een allegorische ver-beelding van de zoektocht van de mensen naar God. De tekst van dien aard van Vegio 1427 lag aan de basis van werken van Douglas 1513 en Murner 1517. De ‘Saksische Vergilius’ J.U. von König beschreef in vergiliaanse stijl de daden van koning August de Sterke. Ook de Eclogae hebben een rijke inspiratiebron gevormd, te beginnen met Petrarca (Bucolicum carmen) ca. 1347 en Del Encina ca. 1505. De pastorale gedichten vanaf de renaissance tot in de neoklassieke literatuur gaan op Vergilius terug: Opitz 1623 en 1630, Milton met zijn ‘masque’ Comus 1634 en Voss 1797-1800. In de 19e eeuw werd op deze traditie teruggegrepen door o.a. Leopardi 1831, Pascoli 1891 en Tennyson in zijn Idylls of the King 1859-85.

De vierde Ecloga werd in de christelijke traditie van de middeleeuwen uitgelegd als een beschrij-ving van de komst van de Verlosser, ‘Vergilius christianus’ als de profeet van het tijdperk van het christendom. Het is deze profetische begaafdheid die zijn middeleeuwse optreden als magiër verklaart. Zo heeft hij Napels behoed voor insectenplagen door de insecten in bronzen figuurtjes te veranderen. Zijn bronzen vlieg wordt door Gervasius van Tilbury voor Otto iv beschreven in de Otia imperialia 1212. Ook in het Speculum historiale na 1250 van Vincent van Beauvais komt Vergilius voor. De magiër Vergilius heeft veel trekken gemeen met Apollonios van Tyana. De tovenaar Klingsor in Parzival ca. 1205 van Wolfram van Eschenbach stamt van deze Vergilius af. De stoffelijke resten van Vergilius zullen de stad Napels beschermen zolang zij onaangetast rusten in de Castel dell’Ovo. In Rome kwam de legende tot leven van de verliefdheid van de bejaarde Vergilius op Febilla. De vrouw lokte Vergilius naar haar huis, maar liet de korf waarin zij hem om-hooghees halverwege hangen, zodat de dichter aan de spot van de Romeinen was prijsgegeven. Vergilius ontnam haar voor straf het vuur, dat zij pas terugkreeg nadat zij zich naakt had getoond aan de Romeinen, die haar brandende toortsen tussen de benen staken. Volgens een variant ech-ter werd de vrouw werkelijk verliefd op de dichter en volgde zij hem. De geschiedenis met de korf is talloze malen gegraveerd, o.m. door Pencz ca. 1520 en Van Leyden eveneens ca. 1520. De legende heeft onder meer een plaats gekregen in Weiberlist van Wickram 1543 en in een ironische allegorie van Herder.

In Dolopathos van Johannes de Alta Silva ca. 1184 is Vergilius de astronomieleraar van een fictieve koning van Sicilië, Dolopathos. De dichter doorziet dat de vrouw van de koning de hoveling Lucinianus wil verleiden en zorgt voor haar bestraffing. Een fictieve biografie Les faictz merveilleux de Virgille van rond 1500 vond in tal van vertalingen en bewerkingen verspreiding in volks-boeken in Engeland, Duitsland en de Nederlanden. Tot de elementen van de biografie van de dichter, profeet en magiër behoort de verleiding door Febilla. Een ander element is dat Vergilius zich in stukken laat snijden en inzouten, zodat hij jeugdig herboren zal worden (vgl. Pelias, Medeia). Dit element is ontleend aan de Mireur des histores (midden 14e eeuw) van D’Outremeuse, die het vermoedelijk weer ontleend heeft aan de anonieme Cronaca di Partenope van rond 1326.

In de literatuur van de renaissance geldt Ver-gilius als voorbeeldig dichter (Sir T. Eliot 1531, Jonson 1602). Ook wordt hij vereeuwigd in min of meer parodiërende teksten: Scarron voert hem ca. 1650 op als zwakkeling die ten achter staat bij Homeros; Swift laat in zijn Battle of Book 1704 een van zijn personages de invloedrijke Aeneis-vertaling van Dryden 1697 kritiseren. In de roman van Broch 1945, Der Tod des Vergil, kijkt de dichter in zijn laatste uren terug op zijn leven en op het mensdom.

In de beeldende kunst van de oudheid zijn er enkele portretten in mozaïekvorm (Trier, Sousse). De oudste Vergilius-codex (4e eeuw, Vaticaanse Musea Rome) heeft eveneens een Vergilius-portret. Natuurlijk wordt hij al in de vroegste Commedia-handschriften afgebeeld. Samen met Dante verschijnt hij ook op 15e-eeuwse fresco’s in het Maltezerslot in Rome en in het kasteel van Torrechiara bij Parma. Zijn positie als ‘Vergilius christianus’ verklaart zijn aanwezigheid als gelauwerde dichter naast David en andere oudtestamentische figuren in het triptiek De aanbidding van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck uit of rond 1432 in de Sint-Baafskathedraal te Gent.

Voorts is Vergilius in veel schilderingen die de kunsten tot onderwerp hebben, de personificatie (of een van de personificaties) van de dichtkunst (dikwijls naast Cicero als tegenhanger voor de prozakunst). Aldus verschijnt hij in de Stanze van Rafaël ca. 1510 (naast Homeros en Dante), in de Sala virorum illustrium in Padua ca. 1375, in het Palazzo Pubblico te Siena begin 15e eeuw, in het Palazzo Vecchio te Florence (Ghirlandaio ca. 1482), in de dom van Orvieto (Signorelli ca. 1500) en in het Palazzo Trinci te Foligno ca. 1500. In zijn geboorteplaats Mantua, dat volgens de legende door een zekere Manto werd gesticht, is het stichtingsverhaal in de trant van de Aeneis afgebeeld in een reeks 16e-eeuwse schilderingen, die wel aan Primaticcio worden toegeschreven.

In de Verlichting gaven studies van Lessing 1766 en Wolff 1795 aanleiding tot discussies over de invloed van Homeros op Vergilius. Mogelijk is die discussie van invloed geweest op Ingres’ schil-deringen (eerste versie 1827, tweede versie 1840) van de apotheose van Homeros, waarin antieke kunstenaars als Apelles, Sappho en ook Vergilius de Griekse dichter-vorst vereren.