Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Aeneas

betekenis & definitie

Aeneas (Gr. aineias) werd geboren uit de verhouding tussen de godin Aphrodite en Anchises, die lid was van de koninklijke familie van Troje en schapen weidde op de Ida. Anchises mocht niets over de geboorte van het kind zeggen uit vrees voor represaillemaatregelen van Zeus, die hem volgens sommige auteurs later inderdaad doodde, volgens andere blind maakte met zijn bliksem. Door nimfen grootgebracht in de bergen werd Aeneas op zijn vijfde jaar door zijn vader naar Troje gebracht, waar hij opgroeide tot een van de beste krijgers.

Bij het uitbreken van de Grieks-Trojaanse oor-log voert Aeneas het bevel over de tot het gebied van Troje behorende stad Dardanos. Deze stad bezwijkt onder de aanvallen van Achilleus, evenals later Lyrnessos, waarheen Aeneas de wijk genomen heeft. Hij neemt dan zijn intrek in Troje en woont er met zijn vrouw Creusa (gr. Kreousa, een dochter van Priamos) en zijn zoontje Ascanius (gr. Askanios). Hij plaatst zich onder het opperbevel van Hektor, als zoon van Priamos behorend tot de regerende tak van het koningshuis van Troje.

In de Ilias is hij na Hektor de belangrijkste strijder aan Trojaanse zijde, die voor vrijwel geen Griek onderdoet. In Homeros’ relaas wordt hij gevangengenomen door de Grieken en als slaaf weggegeven aan Neoptolemos. Bekender is de door Vergilius beschreven levensloop. Verwond door Diomedes wordt hij in bescherming genomen door Aphrodite en daarna, wanneer ook de godin getroffen wordt door Diomedes, door Apollo. Tegen Achilleus zou hij het onderspit hebben gedolven, ware hij niet door Poseidon in een mist gehuld en weggevoerd van het slagveld. Poseidon doet bij die gelegenheid de voorspelling dat Aeneas ertoe is voorbestemd het geslacht van Dardanos voor uitroeiing te behoeden en ooit koning van de Trojanen te worden.

Andere Griekse schrijvers berichten over de laatste fase van de oorlog. Aeneas treedt na de dood van Hektor op de voorgrond als de belangrijkste verdediger van de stad en vlucht na de val van Troje met een aantal getrouwen weg uit de brandende stad om in een naburig gebergte een kolonie te stichten en aldus de voorspelling om-trent zijn lotsbestemming in vervulling te doen gaan. Vergilius, die Aeneas bezingt als voorvader van de stichters van Rome en van het geslacht van Augustus, zijn opdrachtgever, bewerkt in zijn Aeneis een aantal van deze elementen en beschrijft de avontuurlijke zwerftocht met als einddoel Italië. Tijdens deze reis wordt Aeneas voortdurend dwarsgezeten door Hera met haar onverzoen-lijke haat jegens alle Trojanen; hij geniet evenwel de steun van Poseidon en vooral van Aphrodite. De Romeinse dichter beschrijft Aeneas als een edel, deugdzaam en gedecideerd man, zich zeer bewust van de zware verantwoordelijkheid die op zijn schouders rust.

Aeneas voorvoelt onheil als de Trojanen in weerwil van waarschuwingen van onder anderen Laokoön en Kassandra het houten paard binnen de muren van Troje brengen. In de volgende nacht wordt hij in een droom bezocht door Hektor, die hem maant zich in veiligheid te stellen. Terwijl de Grieken nog die nacht de slachting onder de Trojanen beginnen, vlucht Aeneas. Hij neemt zijn oude vader Anchises, aanvankelijk onwillig om de stad te verlaten, op zijn rug en zijn zoontje Ascanius bij de hand. Zijn vrouw Creusa verliest hij echter. Hij neemt de wijk naar een plaats aan de voet van de berg Ida om er schepen te bouwen en begint daarna met zijn getrouwen aan de lange reis, die hem zal voeren naar de plaats van bestemming, een plaats die hij dan nog niet kent.

Eerst gaan ze aan land in Thracië, maar ze vertrekken weer, als dit gebied vervloekt blijkt vanwege de moord op een zoon van Priamos, Polydoros (Hekabe), die daar eerder door koning Polymestor werd gepleegd. Ze belanden op Delos, vragen het orakel van Apollo naar hun bestemming en verstaan de orakelspreuk, waarin werd gezegd dat ze hun ’oermoeder’ moesten zoeken, als een verwijzing naar Kreta. Op Kreta mislukken echter al hun oogsten, zodat er twijfel rijst over de vraag of dit wel hun einddoel is.

In een droom wordt Aeneas uitgelegd dat hun bestemming niet Kreta maar Italië is. Ze varen langs Griekenland, doorstaan een conflict met de Harpijen en belanden in Buthrotum, in het noord-westen van Griekenland. Het koningspaar aldaar blijken Andromache, de weduwe van Hektor, en de over profetische gaven beschikkende zoon van Priamos, Helenos. Deze bevestigt de lotsbestemming van Aeneas en geeft hem aanwijzingen hoe Italië te bereiken. Ze zeilen langs de oostkust van Sicilië, waar ze worden bedreigd door Polyphemos en andere Kyklopen en ze een overlevende van de groep van Odysseus aan boord nemen. Wanneer ze elders op Sicilië aan land gaan, sterft de oude Anchises.

Als zij de tocht voortzetten, beginnen de winden op instigatie van de vijandige Hera een aanval op de vloot. Poseidon komt tijdig tussenbeide en voorkomt een ramp, zodat ze met beperkt verlies stranden op de kust van Afrika, bij Carthago, dat juist dan wordt gebouwd door Dido. Tussen de koningin en Aeneas ontwikkelt zich een liefdesverhouding, die een tragisch einde kent als Aeneas bij monde van Hermes scherp op zijn plicht wordt gewezen en verder vaart richting Italië.

Op de westkust van Italië gaan ze aan land in Cumae, om de daar gevestigde priesteres van Apollo, de Sibylle van Cumae, te raadplegen over de toegang tot het dodenrijk, waarin Aeneas wil afdalen om de schim van zijn vader Anchises te ontmoeten en te raadplegen. Anchises bevestigt dat het Aeneas’ bestemming is in Italië de grondslag te leggen voor een dynastie en een rijk, en hij schetst de grootse toekomst die dat rijk te wachten staat. Dan arriveert Aeneas aan de monding van de Tiber en herkent aan tekenen deze plaats als het voor hem bestemde oord.

Het gebied behoort tot het koninkrijk van de Latijnen onder Latinus. De koning heeft een enig kind, Lavinia, naar wier hand wordt gedongen door vele pretendenten, onder wie de koning van de naburige stam van de Rutilii, Turnus. Latinus heeft echter van een orakel te horen gekregen dat Lavinia is voorbestemd te trouwen met een vreem-deling van hoge afkomst, en herkent in Aeneas deze vreemdeling. Hera zet nu met een reeks machinaties niet alleen Turnus maar ook de Latijnen op tegen Aeneas, die de Tiber opvaart en zijn heil zoekt bij Euandros, een Griek die ooit als gast van Anchises is ontvangen te Troje en nu koning is van het gebied waar het latere Rome zal verrijzen.

Aeneas moet zich voor de strijd tegen Turnus en diens Rutilii wapenen en het is zijn moeder Aphrodite die zich naar de werkplaats van haar echtgenoot Hephaistos begeeft en van hem wapens vraagt en krijgt voor Aeneas. Vergilius sluit af met een relaas van de krijgshandelingen tussen de Trojanen en de Rutilii. Uiteindelijk doodt Aeneas Turnus in een tweegevecht.
Andere Romeinse auteurs hebben beschreven hoe het tot een huwelijk komt tussen Aeneas en Lavinia, hoe Ascanius (ook wel Iulus genaamd) Alba Longa sticht en hoe hun afstammelingen Romulus en Remus Rome stichten. Ovidius ten slotte beschrijft aan het einde van de Metamor-fosen, evenals de Aeneis in opdracht van keizer Augustus geschreven, de vergoddelijking, de ‘apotheose’ van Aeneas, die door zijn moeder Aphrodite naar het gezelschap van de goden wordt gebracht.

Het epische gedicht van Vergilius is bedoeld om een directe lijn vast te stellen tussen de oude Trojanen en het Romeinse volk en meer in het bijzonder om via de genealogie Zeus, Aphrodite, Aeneas en Ascanius/Iulus aan de Iulii, het heersende geslacht, als het ware goddelijke adels-brieven te verschaffen. Aeneas torent boven alle anderen uit in zijn pietas (eerbied voor de goden en plichtsbesef). Deze Aeneis maakte grote opgang en ging het beeld omtrent de voorgeschiedenis van Rome domineren. Dit duidelijk door de politiek bepaalde accent is nog niet aanwezig bij de belangrijke voorgangers uit de 3e eeuw v.C., Livius Andronicus in diens bewerking van de Odyssee en Ennius in diens Annalen. Enigs-zins vinden we de gedachte wel bij Vergilius’ tijdgenoot Lucretius in diens De rerum natura.

Met de Aeneis is de voorbeeldige Aeneas van meet af in de middeleeuwen aanwezig. Karel de Grote, de bouwer van een ‘nieuw Rome’ in Aken, wordt rond 800 in het epos Karolus Magnus et Leo papa met behulp van ontleningen aan Vergilius beschreven als ‘een tweede Aeneas’. Tot het midden van de 12e eeuw heeft de trouwe Aeneas het rijk vrijwel alleen. Volgens Bernardus Silves-tris (12e eeuw) is hij exempel van volhardend verduren (tolerantia), barmhartigheid (pietas) en geloof (religio). Het thema ‘Aeneas en Dido’ blijft actueel. Ovidius’ Heroiden-brief wordt in hexameters herdicht en twee van de Carmina Burana (ca. 1230) zijn klachten van Dido in ritmische strofen. Maar de Vergilius-commentatoren vol-gen Fulgentius en zien in Dido een allegorie van de ongeoorloofde liefde (Bernardus Silvestris).

Rond het midden van de 12e eeuw krijgen de vorstenhoven grote belangstelling voor de oudheid. In een kort tijdsbestek ontstaan de drie Oudfranse ‘romans antiques’ (Thebes, Eneas en Roman de Troie), waarin de geschiedenis van de oudheid tot de stichting van Rome wordt gegeven aan de hand van Latijnse werken, die als bron voor de handeling fungeren en niet als literair model. Aeneas wordt de hoofdpersoon in twee vroeghoofse ridderromans: de Roman d’Eneas van een onbekende auteur aan het Anglo-Normandische hof (ca. 1150-55, ruim 10.000 verzen) en de bewerking daarvan door Hendrik van Veldeke, de Eneit (kort voor 1190 voltooid aan het hof van de landgraaf van Thüringen, bijna 13.500 verzen). De klassieke verhaalstof wordt aangepast aan de middeleeuwse literaire conventies en leefwereld. Aeneas’ lotgevallen worden verteld als ware hij een ridder. De goden spelen een geringere rol (ze zijn natuurlijk niet helemaal weg te denken), hoofse liefde en heroïsche strijd treden op de voorgrond. De gevoelens van de hoofdpersonen worden uitvoerig beschreven en in monologen tot uitdrukking gebracht. Het zijn die van de riddercultuur (‘anachronisme moral’), evenals hun kleding, leef- en strijdwijze, steden, paleizen (en hun interieur) en burchten.

In beide romans krijgt het begin van Aeneas’ tocht veel minder aandacht dan zijn lotgevallen in Carthago en Italië (het derde boek van de Aeneis is tot enkele verzen gereduceerd). In de Dido-episode zet Vergilius de toon; de klacht van Dido, die in de Eneas meer hartstocht toont dan bij Veldeke met zijn gevoel voor ‘mâze’, blijft een aanklacht, maar ze vergeeft Aeneas zijn ontrouw. Vanaf het moment waarop Aeneas in Italië landt wordt de band met de Aeneis losser. Tot de dood van Turnus bepaalt Vergilius het verloop van de handeling. Het verhaal van de strijd wordt echter veel uitvoeriger verteld: de stichting van de burcht Montauban, de heldendaden van Pallas en van Camilla en haar Amazonen, Aeneas’ tweegevechten met Turnus. Vanaf het ontluiken van de minne tussen Lavinia en Aeneas tot aan de bruiloft kunnen Veldeke en zijn voorganger onafhankelijk van Vergilius (die besluit met de dood van Turnus en weinig aandacht besteedt aan Lavinia) maar begeleid door Ovidius een liefdesgeschiedenis ontwerpen (in de Eneas 1700 verzen lang) volgens de conventie van de hoofse roman. Zij bekroont het beeld van Aeneas als ridder zonder land en uit den vreemde, die met een vrouw een rijk verwerft.

Vergilius en Ovidius zijn ook gebruikt als historische bron. Wace neemt een samenvatting van de Aeneis op in de Roman de Brut 1155, want sinds Nennius (9e eeuw) wordt een Brutus, nazaat van Aeneas, voor de Trojaanse stamvader van de Britten gehouden (Hektor). Guido van Pisa geeft het Excidium Troiae een plaats in zijn Liber historiarum (ca. 1118). Het verhaal over Dido en Aeneas in de Crónica general van Alfons de Wijze (13e eeuw) berust op de Heroiden-brief van Ovidius. De samensteller van de Histoire ancienne jusqu’à César (vóór 1213-30) bundelt de stof die in de ‘romans antiques’ is behandeld tot één overzicht van de antieke geschiedenis (dat doet denken aan de gewoonte om deze romans in hand-schriften bijeen te brengen). Hij baseert zijn werk echter niet op de romans, maar op hun antieke bronnen. Het deel over Aeneas berust dus niet op de Roman d’Eneas, maar op de Aeneis, die de auteur, met steun van Servius, zich tot feiten beperkend en wonderen stelselmatig eliminerend (ook de tocht naar de onderwereld), bewerkt tot een chronologisch verhaal van de lotgevallen van Aeneas, dat hij voorziet van moralisaties in ver-zen. De Histoire ancienne is tot in de 15e eeuw zeer populair gebleven; er zijn bijna zestig manus-cripten van bewaard, alsmede een herziene versie en een Italiaanse vertaling uit de 14e eeuw.

In de jaren tussen het ontstaan van Eneas en van Eneit, rond 1165, begint ‘de waarheid over Troje’ zoals Dares en Diktys haar hebben verteld, haar zegetocht met de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure (Hektor). Doordat Benoît voor het deel over de inname van Troje Diktys de Kretenzer volgt, wordt het vermeende verraad van Aeneas in de Troje-literatuur een wijdverbreid gegeven. Benoît, die Aeneas’ lotgevallen niet behandelt, brengt Vergilius’ beeld van de trouwe Aeneas niet in het geding. Guido de Columnis (Historia destructionis Troiae, 1272-87) evenmin, hoewel hij zijn lezers voor informatie over Aeneas na diens vertrek uit Troje naar Ver-gilius verwijst. Zelfs de auteur van de Histoire ancienne jusqu’à César, die na Diktys de Aeneis samenvat, maakt er geen probleem van. Zo niet Jacob van Maerlant, die in zijn Historie van Troyen eveneens een bewerking van de Aeneis heeft opgenomen. Hij kiest, daarop vooruitlopend, voor Vergilius’ Aeneas en verwerpt Benoîts verhaal, omdat hij niet kan geloven dat God een schurk heeft uitverkoren om stamvader van de Romeinen te worden. In de Historie van Troyen wordt niets van Benoît overgenomen dat een smet kan werpen op Aeneas en Antenor. Dit blijft een uitzondering en het verraad van Aeneas wordt alom bekend, ook buiten de Troje-literatuur in engere zin, bijvoorbeeld bij John Gower (Confessio Amantis, ca. 1390) en in de Gawain and the Green Knight (Walewein, eveneens eind 14e eeuw).

Vanaf het begin van de 13e eeuw gaat de sage van de trouwe Elissa (= Dido), die liever stierf dan te hertrouwen, weer een rol spelen. De auteur van de Histoire ancienne jusqu’à César kent haar via Servius en past haar aan: Dido heeft zich, om niet met Iarbas te hoeven trouwen, wel in de vlammen geworpen, maar haar onderdanen heb-ben haar tegen haar wil gered. Na deze vondst kan de Dido-en-Aeneas-episode naar Vergilius volgen. Boccaccio vertelt het verhaal van Dido volgens Iustinus (De casibus virorum illustrium, 1356-60) en verwerpt Vergilius’ versie als dichterlijk verzinsel.

De Ovidius-receptie (Roman de la rose, 13e eeuw, en Ovide moralisé, 1316-28) is de laatste schakel in de keten van factoren die Dido doet zien als een bedrogen vrouw, slachtoffer van de verrader Aeneas en niet van de goden, die inmiddels hun rol hebben moeten afstaan aan de Fortuin. Een reeks van schrijvers neemt het voor haar op: Boccaccio (Amorosa visione, 1341-42; De mulieribus claris, ca. 1361), Chaucer (The House of Fame, 1380; The Legend of Good Women, 1385-86), Christine de Pisan (Epistre au Dieu d’amours, 1399; Livre de la cité des dames, 1405), John Lydgate (The Fall of Princes, 1431-39) en vele anderen. Maar het is geen gesloten front tegen Aeneas. Dante ziet hem met Lavinia in gezelschap van Hektor, en Dido in gezelschap van Achilleus (in het Inferno-deel van de Divina Commedia ca. 1315).

Het humanisme zal Vergilius’ beeld van Aeneas nieuwe glans geven, en met de vertaling van Octo-vien de Saint-Gelais (1500) breekt de periode aan waarin de Aeneis ook als literair kunstwerk in de volkstalen toegankelijk wordt. Maar Troje en Dido zullen Aeneas nog lang achtervolgen.

De lotgevallen van Aeneas zijn vooral afgebeeld in de vele kostbare, voor vorsten en adel bestemde handschriften van de Aeneis en de bewerkingen daarvan. Verluchte handschriften van voor het midden van de 13e eeuw zijn zeldzaam. Daarna worden het er te veel om op te noemen en zijn ook de Histoire ancienne jusqu’à César en de Troje-literatuur (Hektor) vertegenwoordigd. Vanaf de 15e eeuw omvat de beeld-documentatie wandtapijten, cassoni (bruidskisten) en oude drukken (zoals die van Le Livre des Eneydes compilé par Virgile, Lyon 1483 bij Guillaume le Roy, geïllustreerd met 61 gravures). Het vaakst worden Dido en Aeneas, Lavinia en Aeneas (toepasselijk op cassoni) en, bij de Trojeroman, het verraad van Aeneas afgebeeld.

Vanaf de 16e eeuw is hij echter overwegend een held zonder schaduwzijden, vooral in de elizabethaanse literatuur, bijv. in Shakespeares Troilus and Cressida 1602. In de theatergeschie-denis is hij, afgezien van zijn rol tegenover Dido, in slechts een beperkt aantal gevallen hoofdpersoon: een toneelstuk van Neuye 1667; opera’s, meestal over de lotgevallen van Aeneas op Italiaanse bodem, van o.a. Draghi/Minato 1678 en Jommelli/Verazi 1755. La prise de Troie beslaat de twee eerste aktes van Berlioz’ Les Troyens, gecomponeerd tussen 1856 en 1858 maar pas in 1890 opgevoerd.

In de Attische vazenkunst (eind 6e/5e eeuw v.C.) treedt Aeneas op in verschillende Trojaanse episoden. Dan reeds verschijnt het later uitermate populaire thema van het wegdragen van Anchises uit het brandende Troje. Dido is in de Romeinse tijd wel afgebeeld, maar de rijkspropaganda geeft met name de Italische wederwaardigheden weer. Een reliëf op de Ara Pacis te Rome, in opdracht van Augustus tussen 12 en 9 v.C. gebouwd, toont Aeneas terwijl hij aan de Penaten, de ‘huisgoden’ van de Romeinen, een offer brengt; hij is op die wijze toonbeeld van de Romeinse deugdzaamheid. Op het Forum van Augustus werd een beeld van de held met zijn zoon geplaatst, dat het volk op aanschouwelijke wijze de goddelijke afstamming van Augustus en zijn familie duidelijk moest maken. Vermoedelijk zijn die groep en andere elementen van de iconografische propaganda in andere steden om dezelfde reden voorgesteld, bijvoorbeeld op de fora van Pompeii en Mérida (Spanje).

Een van de oudste geïllustreerde handschriften is een Aeneis in het Vaticaan (5e eeuw) waarin plaatjes met bonte kleuren de belangrijkste passages verluchten. De Aeneis circuleerde in de middeleeuwen en in de renaissance in tal van verluchte handschriften en boekuitgaven. Elf bronzen plaques (uit een serie van 78) met emailschilderingen ca. 1530 van de Maître de l’Eneide in het Louvre te Parijs zijn gemaakt naar gravures in een Straatsburgse editie uit 1502.

Aan het feit dat het motief van Aeneas met Anchises op zijn schouders, wellicht symbool van ouderliefde, in de beeldende kunst van de nieuwe tijd zo populair was, zal hebben bijgedragen dat Rafaël het motief invoegde in zijn schildering van de brand van de Borgo 1514-17 in de Stanza dell’Incendio in het Vaticaan. Het motief is in de beeldhouwkunst te vinden bij o.a. Bernini 1618-19 en Girardon ca. 1670; in de schilderkunst ten zuiden van de Alpen bij o.a. Genga 1509-10 (fresco in het Palazzo Petrucci te Siena), Beccafumi 1520-24 (fresco in het Palazzo Bindi Sergardi te Siena), Barocci ca. 1589 en Giordano ca. 1680-83, in die ten noorden van de Alpen in een stuk van Lambert Suavius ca. 1550 (Centraal Museum Utrecht) en voorts bij Elsheimer ca. 1600, Van Valckenborch 1607 en De Lairesse 1684 (Lairessezaal Binnenhof Den Haag). Jan Brueghel de Oudere schilderde in twee pendanten ca. 1595 de wegvoering tegen de achtergrond van het brandende Troje en het wegtrekken van Lot en de zijnen uit het brandende Sodom.

Genoemde Valckenborch schilderde in 1603 de schipbreuk voor de kust van Sicilië, bedoeld als allegorie van het leven. De schipbreuk is ook afgebeeld door Rubens ca. 1605 en Joos de Momper eveneens begin 17e eeuw. De landing in Latium is door Lorrain 1675 in een groot landschap geplaatst. Ook wordt nogal eens uitgebeeld hoe Aphrodite aan Hephaistos vraagt om voor Aeneas wapens te smeden of hoe zij haar zoon deze door Hephaistos gesmede wapens ter be-schikking stelt: o.a. Van Dyck 1630-32, Poussin 1635, Pierson 1661 en De Lairesse 1668 (Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen). De vergoddelijking van Aeneas, zinnebeeld van de beloning van de deugdzaamheid, is te vinden in het werk van o.a. Jordaens ca. 1617, Le Brun ca. 1642 en G.B. Tiepolo 1762-66 (fresco in het Koninklijk Paleis te Madrid). Voor de Admiraliteit van Amsterdam schilderde F. Bol 1661-63 hoe Aeneas na een ‘regatta’ prijzen uitreikt (nu Rijksmuseum Amsterdam).

Voor schilderingen waarin het verhaal van Dido en Aeneas centraal staat, wordt verwezen naar Dido. Cycli waarin (ook) andere elementen uit het Aeneas-verhaal, veelal culminerend in de apotheose, worden uitgebeeld, zijn er van o.m. Dossi 1523-30, Niccolò dell’Abbate ca. 1540 voor het kasteel te Scandiano (overgebracht naar Modena), de gebroeders Carracci 1584-86 in het Palazzo Fava te Bologna, Pietro da Cortona 1651-54 in het Palazzo Doria-Pamphilj te Rome, Antoine Coypel 1716-17 voor het Palais Royal te Parijs (nu verspreid), Giaquinto 1735-39 voor het koninklijk paleis te Turijn (nu in het Quirinaal te Rome) en G.B. Tiepolo 1757 in de Villa Valma-rana bij Vicenza.