Gepubliceerd op 21-06-2017

Tiet

betekenis & definitie

zie ook een gouden tiet

1 een - krijgen, een teleurstelling moeten incasseren. Informele uitdr.
2. een - poen, een hoop geld. Tiet heeft hier de slangbet. ‘hoop, massa’.

... met een flinke tiet geld richting Edenhal. (Oor, 09/03/77)

Moetjij nodig zeggen, met die tiet geld van je. (Harrie Jekkers en Koos Meinderts: Uit de school geklapt, 1985)

Waar zijn ze gebleven, de brandkastkrakers en de geveltoeristen, die het gewoon een lekker gevoel vonden om over een tiet met poen te beschikken. (Remco Campert: Eetlezen, 1987)

3. krijg nou -en, uitroep van verbazing, ontsteltenis. Vulgair slang.

Misschien verdient het aanbeveling als Rijk de Gooijer - ‘krijg nou tieten!’ - zich de volgende keer in een sandwich laat pijpen door Olga Zuider- hoek en Joop Braakhekke... (Max Pam, in: NRC Handelsblad, 15/12/95)

4. lopen/verkopen enz. als een gesmeerd, erg vlot, gemakkelijk, prachtig lopen, verkopen enz. Informele uitdr. Syn. als een tiereliergaan/ lopen/verkopen enz.; lopen/verkopen enz. als een trein.

Als een blok op de weg. Rijdt als een tiet. (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet!, 1968) Zolang mijn hoofd maar op de buis te zien is, lopen mijn boeken als een tiet. (Elsevier, 04/05/91) Romans van vrouwen van boven de veertig voor vrouwen van boven de veertig (de enige nog lezende Nederlanders) verkopen als (excusez le mot) een tiet. (Nieuwe Revu, 29/12/93)

Funk, metal, hardcore, rock, soms wat bluesy, zoals in Blue Van. Het ragt als een tiet! (Webber, februari 1995)

5. te lang aan de - gelegen hebben, schertsend gezegd van iemand die dikke lippen heeft. Deze uitdr. komt al voor bij Harrebomée.