Gepubliceerd op 21-06-2017

Lekker

betekenis & definitie

zie ook een lekkere druif:

1. eet ze-, eet smakelijk. Vgl. maf ze ‘slaap lekker’. Oorspr. studentenslang.
2. gaat-ie-, ironische vraag in de zin van ‘lukt het een beetje?’ Vooral populair onder hedendaagse jongeren.

Als een vrouwelijke verdachte gefouilleerd moet worden door een agent, roept een toekijkende student: ‘Hé joh, ga je lekker? Mag je dat wel van je vriendin?’ (Vrij Nederland, 13/04/85)

‘Maar ruzie maken toch ook niet? daar krijg je toch ook geen kick van?’ 'Gaan jullie lekker?’, vroeg Joey toen opeens. (Marijke Höweler: Had maar een kat gekocht, 1986)

Me glazenwasser! Dan ziettie die vent zitten met ze leren jas. Wat denktie nou? Dat ik bezig ben? Zegtie: O, ik zien et al, bezet! En tegen die kerel:

Ga je lekker? (Albert Mol: Wat zien ik..., 1988)

En mijn vriend die vroeg verbaasd: ‘Ga je lekker joh, dat ken je toch niet maken.’ (Harrie Jekkers: Het schaakspel, 1988)

3. - beest, mooi meisje. Vaak als aanspreekvorm. Vgl. Duits leckeres Biest; vgl ook een beest van een... Syn. stuk.
4. - gaan, copuleren. Verouderde informele uitdr.
5. - kort, jeugdtaal voor ‘dronken’. Vgl. niet te kort. Jaren tachtig.
6. ze draagt haar-(s) hoog, gezegd van een vrouw met lange benen. Met lekkers wordt de boezem bedoeld. Jan Cremer in Made in USA (1969): ‘Denk erom meiden! Hou steeds God voor je ogen en hand voor je lekkers!’ Een gelijkaardige metafoor voor een hoge vrouwenboezem is het slangwoord snoeptafel.
7. zich - maken, masturberen. Slanguitdr. die

vnl. gebruikt wordt in prostitutiekringen. Syn. met de handkar (over de zolder) rijden/gaan; aan voorhuid-jogging doen.

Vuilerikken, die zich alleen maar voor de ramen van de hoerenkasten stonden lekker te maken. (Nou en... mijn leven op de walletjes. Door Riek verteld aan Jan A.L.M. Naaijkens, 1986)