1. hou/sluitje-, zwijg; hou je mond. Informele uitdr. Ook wel klepper (o.a. bij Israël Querido, Dejordaan (1912 -1925): sluit je klepper!) Er bestaat ook een werkwoord kleppen ‘kletsen, praten’. Een zeurderig persoon noemt men met een pejoratieve term een klepzeiker.
Als het link werd, was het ‘Kleppen dicht. Ambonezen vooruit!’ (NRC Handelsblad, 13/01/95) Willem-Alexander heeft er wellicht van geleerd dat hij er ten principale verstandiger aan doet zijn kroonprinselijke klep te houden. (De Groene Amsterdammer, 18/01/95)
2. langs de - van de pet, lukraak. Informele uitdr.
3. op je - gaan, luchtvaartslang voor ‘een zware fout begaan’.