Wat is de betekenis van Klep?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

klep

1) (1926) (mar.) adjudant-onderofficier. • Een klep, een kaan, een paplap, een leerling -misschien wist u nog niet dat een Hellevoeter daarmee een adjudant-onderofficier, een schipper, een ziekenverpleger en een jong matroosje bedoelt. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 06/10/1926) 2) (1935) (Breda, Barg.) politieagent. • (Ew...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

klep

klep - Zelfstandignaamwoord 1. scharnierend bevestigde afsluiting die open en dicht kan Hij klapte de klep van de piano open en slaat wat tonen aan. 2. (informeel) orgaan in het hoofd van humanen waar ongewenst geluid uit komt, mond Kun je niet 1 minuut je kl...

2024-04-26
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Klep

Klep - chef van de equipage (een torpedist).

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

klep

klep - zelfstandig naamwoord 1. holte achter je lippen waarmee je eet en praat ♢ hou je klep toch eens dicht! 2. soort deksel dat aan één kant vast zit ♢ de klep van de brievenbus ...

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Klep

1. hou/sluitje-, zwijg; hou je mond. Informele uitdr. Ook wel klepper (o.a. bij Israël Querido, Dejordaan (1912 -1925): sluit je klepper!) Er bestaat ook een werkwoord kleppen ‘kletsen, praten’. Een zeurderig persoon noemt men met een pejoratieve term een klepzeiker. Als het link werd, was het ‘Kleppen dicht. Ambonezen vooruit!’ (NRC Handelsblad, 1...

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

klep

Tijdens de voetbalwedstrijd Ajax-Cambuur op 25 oktober 1998 riep een Ajax-supporter tegen de scheidsrechter krijg een vette klep! Letterlijk kan klep van alles betekenen, o.a. ‘pet, mond, sluiting’. Met die betekenissen heeft de verwensing niets meer te maken. En ook niet met vervette hartklep, als dat de letterlijk...

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

klep

Tong, mond, m.n. in de verb. een goei klep hebben, goed kunnen praten; zijn klep openzetten, hard roepen en tieren; - vand. ook in toep. op een babbelzieke vrouw: babbelkous, kletskous; soms bep.: verklikster.

2024-04-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

klep

(de, -pen), (ook:) verkorting voor klepkooi .Ze praten over hun repman en wijfje, dat ze vanmorgen bijna één gevangen hebben, maar de klep was niet goed (Hijlaard 120).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

klep

iets wat toeklap of sluit, ventiel; klappie; metaalplaatjie op toongate van blaasinstrumente; voorste petpunt; klappie wat vloeiing v/d bloed van en na hart beheer; geklep, geluid maak soos van los stuk hout wat teen ander slaan.