Gepubliceerd op 21-06-2017

Klem

betekenis & definitie

1. stomdronken. Zich klem zuipen bet. ‘zich bezatten’. Studentenslang.

We gingen studeren, zopen ons iedere avond klem en hadden toch tentamens... (Alexander Reeders: De Kreukelzone, 1994)

2. - zetten, jeugdslang voor ‘zoenen’. Vgl. op de bek gaan.

< >