Gepubliceerd op 21-06-2017

Kachel

betekenis & definitie

dronken; half kachelis ‘aangeschoten’. De uitdr. komt al voor bij Koster Henke, die ook een gelijkaardige Bargoense uitdr. vermeldt: de brand hebben.Wellicht moet bij beide zegswijzen gedacht worden aan de verhitte toestand waarin een dronkaard verkeert. Stoett en Huizinga menen evenwel ook een verband te zien met de synonieme uitdr. (eveneens uit het begin van deze eeuw) gepoetst ‘glimmend, glad’ en vandaar ook: in de olie; hem vet hebben (hangen),in de volkstaal gebruikt in de zin van ‘dronken (zijn)’.

Had kachel achter het stuur gezeten, al voor de zoveelste keer... (Simon Carmiggelt: We leven nog, ongedateerd)

‘Dat is om zelf kachel van te worden’, zei Kerrie- Kees. (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal, 1969)

Maar wat ben ik tekeer gegaan hè, maandag, helemaal kachel was ik. (Guus Vleugel: Een valse nicht, 1985)

‘Wat was ik lam zeg’, zei Jos, op een toon alsof hij er nog van genoot. ‘Kachel’, beaamde Chris, terwijl hij zijn koffie dronk. (Gerben Hellinga: Merg en been, 1986)

Elke nacht viel ik helemaal kachel in mijn dure hotelbed. (HP/De Tijd, 23/04/94)