kachel
1) (19e eeuw) (Barg.) stomdronken. In Groningen: hij heeft de kachel aan. In het Westfries: kachelig (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984). Zie ook: kacheltjelam*. • Zegsw.: hij het de kachel an: hij is dronken. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895) • Sien, de dokter heb gezegd: driemaal roggeb...