Gepubliceerd op 21-06-2017

Boom

betekenis & definitie

zie ook hoog in de boom gaan zitten:

1. aan de - schudden,wielerslang voor het voortdurend demarreren, waardoor het peloton als blaren uiteendwarrelt. In het Franse wielerar- got noemt men dit sonner les cloches.

Adri van der Poel - weer hij - ging nog maar eens aan de boom schudden. (De Morgen, 23/01/89) Negentig kilometer voor de finish besloot hij eens flink aan de boom te schudden. (Wieler Revue, 31/03/89)

Criquielion en De Wilde ontsnapten uit een kopgroep van zes, bouwden een voorsprong op van 46 sekonden, maar toen Sean Kelly in de negende ronde even aan de boom schudde kwam alles weer samen. (Het Nieuwsblad, 26/07/89)

In hun onstilbare honger naar FICP- en wereldbe- kerpunten schudden de knechten in de voorjaarsklassiekers flink aan de boom... (Sport International, mei 1992)

Het kwartet moest capituleren, maar er diende zich snel een herkansing aan. Opnieuw schudde Sorensen aan de boom. (NRC Handelsblad, 29/08/94)

Indurain schudde in de Haute-Savoie met zo veel geweld aan de boom dat het op weg naar La Plagne vruchten regende. (De Volkskrant, 12/07/95)

2. dat staat als een-, dat komt in orde; daar kun je op rekenen. Slang.
3. de - uitvegen,iets belachelijks zeggen. Uitdr. ontleend aan het kaartspel.
4. een - in brand steken,schertsend voor ‘tegen een boom aan wateren’. Deze slanguitdr. schijnt nogal populair te zijn onder wielrenners. Zij moeten immers af en toe van de fiets om een natuurlijke behoefte te verrichten.

Een boom in de buurt is hiervoor uiteraard de geschikte plaats.

5. een - planten/opzetten,oude Bargoense uitdr. voor ‘copuleren’. In Frans argot uit de 15de eeuw bet. planter‘planten’ al ‘gemeenschap hebben’, maar ook ‘uitzetten van valse munt’ en ‘uitstrooien van lokaas’. Er bestaat een even oude zegswijze (vermoedelijk uit de Middeleeuwen),/^ moeteen boom in het donker planten.Niet alleen bet. dit dat men op vroege leeftijd kinderen moet krijgen (donkeris hier dan gewoon een tijdbepaling: de periode die voorafgaat aan het licht), maar in de dieventaal ook ‘valse munt moetje snel afzetten, liefst op een plaats waar de buit niet snel kan worden gevonden’.
6. een - zagen,snurken. Schertsend en slang. Vgl. Duits Holz sagen.
7. je kunt (mé) de - in,ik wil niks meer met jou te maken hebben; van mij kun je barsten; loop naar de pomp. Informele verwensing.

‘Je kunt de boom in’, antwoordde Beunder onvriendelijk. (Yvonne Kroonenberg: Volmaakte benen, 1988)

8. vanachter de bomen bikken,Bargoense uitdr. voor ‘aan lager wal geraken; in bittere armoede leven’. Bet. eigenlijk ‘het moeten stellen met de restjes eten, het overschot dat aan de kant gegooid werd’. Hieruit ontwikkelde zich ook nog een tweede bet., nl. ‘in voorarrest zitten’. Bij dit laatste wordt duidelijk gezinspeeld op de tralies waar men achter zit.

... als we er nog meer mensen bij betrekken, wie moeten ons dan steunen? Of wil jij je bikken achter de bomen vandaan snavelen? (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)