Gepubliceerd op 21-06-2017

Hoog

betekenis & definitie

1. een hoge rug hebben, soldatentaal (Indonesië) voor ‘een erectie hebben’.

2. hoge mieter,hooggeplaatst persoon. Oorspr. soldatenslang, gebruikt bij de artillerie, periode 1860 - 1885. Mieteris een hoofddeksel (van Latijn mi tra‘muts, hoofddeksel’). Het heeft hier dus een andere bet. dan in de talrijke verhingen en uitdr. waarin mietereen verkorting is van sodemieter(zie bijv. als de mieter; op zijn mietergeven/krijgen;in geen (ene) mieterbet. het woord ‘kaasworm’).

... die hoge mieters met ’er wetenschap en ’er deftigheid en d’r centen. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)

We kenne voor zo’n voorname mieter toch niet in een pet of fantasiegassie gaan pote? (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)

... dat zo’n hoge mieter een bezoek aan Kattenburg gaat brengen. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)

3. - gaan,Bargoense uitdr. voor ‘gearresteerd worden’. Al bij Koster Henke. Syn. verhaft gaan.
4. - in de boom gaan zitten,een hoge of al te hoge prijs vragen bij een verkoop.