Gepubliceerd op 21-06-2017

Blikken

betekenis & definitie

1. - dominee,spottende benaming voor een onbevoegd predikant, een straatprediker. Het bijvoeglijk naamwoord blikkenmoet hier worden opgevat in de bet. ‘onecht, van weinig waarde’. Deze benaming, teg. verouderd, dateert volgens de etymologische woordenboeken van ca. 1875. In Woordenschatlezen we dat het tussen 1850 -1860 de naam was van een bedelaar die te Amsterdam rondliep.

Oorspr. zou de naam in Utrecht voorkomen, waar in het midden van de vorige eeuw een blikslager woonde die voor predikant gestudeerd had, maar mislukt was en in de zaak van zijn vader kwam. Omdat hij zijn lust tot prediken bleef behouden, kreeg hij ook de bijnaam blikken dominee.

Je mot geen blikke dominee willen zijn. (Herman Heijermans: Kamertjeszonde, 1898)

Bekende straattypen waren tusschen de spelende jeugd altijd te vinden en vooral de blikken Dominee kwam met kermis eensklaps te voorschijn, na soms maanden lang onzichtbaar te zijn gebleven. (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was, 1901)

Ik zat er als blikken dominee bij, hoewel ik een feestneus op had. (Godfried Bomans: Noten kraken, uit: Omnibus, 1963)

Hadden jullie dat nu van die Ploegsma gedacht, die blikken dominee. (Jacob Zwaan: Soldaat in Indië, 1969)

Het Nederlandse volk, Sita, dat is een volk van grutters, blikken dominees en duitendieven.(W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen, 1981)

2. - Jezus,spottende benaming voor een magere, bleke man. Al in Woordenschat.

We hadden een hekel aan de Blikken Jezus. (John- ny van Doorn: Mijn kleine hersentjes, 1984)