Wat is de betekenis van blikken?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

blikken

(19e eeuw) (sold.) officier van de administratie. Zo iemand wordt in legerkringen niet beschouwd als een echt soldaat. Zie ook: blikken Jan. • Blikken, (Een - een officier van administratie. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

blikken

blikken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blik blikken - Bijvoeglijk naamwoord 1. van blik vervaardigd Er zat een blikken plaatje opgeschroefd. 2. alsof van blik vervaardigd of afkomstig daarvan De toeter produceerde...

2024-04-26
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Blikken

Blikken - officier van de administratie. Wordt niet beschouwd als een echt soldaat.

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

blikken

blikken - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: blik-ken 1. van blik gemaakt ♢ zij maakt prachtige blikken sieraden Bijvoeglijk naamwoord: blik-ken

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Blikken

1. - dominee,spottende benaming voor een onbevoegd predikant, een straatprediker. Het bijvoeglijk naamwoord blikkenmoet hier worden opgevat in de bet. ‘onecht, van weinig waarde’. Deze benaming, teg. verouderd, dateert volgens de etymologische woordenboeken van ca. 1875. In Woordenschatlezen we dat het tussen 1850 -1860 de naam was van een bedelaar...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Blikken

1. v., eagje, loaitsje, sjen. 2. adj., blik(k)en.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Blikken

(blikte, heeft geblikt), de ogen slaan op; niet in dagelijkse taal.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

blikken

I. bn. (van blik): een blikken doos; een keteltje, fig. een opvliegend karakter; een blikken dominee, a) straatpredikant, oefenaar, b) spotnaam voor een onbevoegd predikant; de blikken bruiloft, 6¼-jarig huwelijksfeest. II. blikte, h. geblikt (de blik op of naar iets slaan): opwaarts blikken; zegsw. zonder (te) blikken of (te) blozen, zonder...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

blikken

I. ('blikkən) bn. van blik : een doos; Scherts. een -, een officier van administratie. →: bruiloft, dominee, ketel. II. ('blikkən) (blikte, heeft geblikt) 1. bleek worden, alleen in de uitdrukking : zonder noch blozen, zonder verlegenheid, zonder wroeging. 2. de blik op iets slaan : in het rond, opwaarts -.