Zingiberaceeën - plantenfamilie der Monocotylen, orde der Scitamineeën, dus verwand met de Musaceeën, de Marantaceeën en de Cannaceeën. De 800 soorten komen grootendeels voor in tropisch Azië en Afrika. Het zijn kruidachtige planten met een vleezigen wortelstok. Daaruit komen de bebladerde stengels te voorschijn, die soms aan hun top de bloemen dragen, soms de bloemen hebben aan den top van afzonderlijke stengels, die geen bladeren dragen en direct uit den wortelstok komen (b.v. Zingiber).
De bladeren zijn lancetvormig, hebben een scheede en bezitten meest oliecellen, evenals de wortelstokken. De bloemen hebben een driedeeligen kelk, drie bloembladeren, die vaak groot en hel gekleurd zijn en onderling in vorm verschillen, één meeldraad en meest drie staminodiën, waarvan er een, dat tegenover den meeldraad ligt, bladachtig en groot is, en labellum wordt genoemd. Het vruchtbeginsel is onderstandig, driehokkig met vele zaadknoppen. De stijl loopt door een gleuf in den éénen meeldraad. De zaden zijn meest talrijk en voorzien van een zaadrok (arillus). Een aantal geslachten heeft soorten, die als sierplant gekweekt worden, zooals Hedychium en Costus; de meeste geslachten zijn echter bekend, omdat hun soorten de stamplanten zijn van aromatische stoffen, die hetzij in den wortelstok, hetzij in de vruchten of zaden voorkomen, b.v. Curcuma, Kampferia Alpinia, Zingiber, Aframomum, Amomum en Elettaria.