Monocotylen, - Eenzaadlobbigen, een afdeeling der Angiospermen. De andere afdeeling heet Dicotylen of Tweezaadlobbigen. De M. onderscheiden zich van de Dicotylen door den bouw van het zaad, dat, zooals de naam aanduidt, bij de M. slechts één cotyl of zaadlob heeft. Deze zaadlob doet dienst als zuigorgaan; het neemt het voedsel op uit het endosperm van het zaad en voert het naar de jonge plant.
Een ander kenmerk is, dat bijna steeds de kiemwortel te gronde gaat en reeds zeer vroeg door bij wortels wordt vervangen. In de wortels heeft nooit secundaire diktegroei door een cambium plaats en in de stengels hoogst zelden. Daardoor zijn de M. ook geen houtige planten. In den stengel liggen de vaatbundels niet in een kring, zooals bij de Dicotylen, doch verspreid over de dwarse doorsnede. In de bladeren loopen de nerven zeer vaak parellel (grasachtige bladeren).
Bladstelen ontbreken meestal. De deelen van de bloem zijn overwegend 3-tallig. De M. zijn veel minder rijk aan soorten dan de Dicotylen en vermoedelijk in een later geolog. tijdperk ontstaan dan de andere groep. De belangrijkste plantenfamilies zijn : Liliaceeën, Gramineeën (Grassen), Cyperaceeën, Palmen, Araceeën en Orchideeën.