Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zaag

betekenis & definitie

Zaag - gereedschap, gereedschapswerktuig of (chirurgisch) instrument voor het zagen van hout, metaal, been, steen, enz. Gereedschap of instrument bestaat uit één bled, d.i. een dunne strook of plaat, hard materiaal (meest gehard gereedschap- of „snel’’-staal), voorzien van (scherpe) tanden, waarvan grootte en vorm afhangt van het gebruik van de zaag. Figuurzaagjes, metaalzaagjes, cirkelzaagbledden, raamzaagbledden hebben twee of meer gaten voor het bevestigen aan beugel of werktuig. Handzaag, schrobzaag, trekzaag hebben één of twee handvatten.

Lintzagen zijn smalle bledden zonder eind — de uiteinden met koper aan elkaar gesoldeerd— die in het werktuig van denzelfden naam over twee wielen loopen, waarvan er één wordt aangedreven. De tanden van een zaag moeten worden gezet, d. w. z. om en om naar weerszijden iets uitgebogen. De zaagsnede wordt daardoor iets breeder dan de dikte van het zaagbled, waarmede klemmen van dit laatste wordt voorkomen. De tanden werken als opeenvolgende smalle beiteltjes. De snelheid, waarmede de zaag wordt bewogen, moet bij het zagen van hout groot, van koud metaal klein, van gloeiend metaal groot zijn.