Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Steen

betekenis & definitie

Steen - — zie BAKSTEEN, KUNSTSTEEN en NATUURSTEEN. — concrement, calculus, steenharde vormingen, voorkomende in de holten van het lichaam, doch daarmede niet vergroeid. Steenvorming komt meestal tot stand, doordat uit de lichaamsvochten zekere minerale en organische bestanddeelen neergeslagen worden en zich ophoopen rondom vaste punten. Dit neerslaan van stoffen heeft plaats, wanneer de voorwaarden, noodig om de zich afscheidende stoffen in opgelosten toestand te houden, ophouden te bestaan, of dan, wanneer nieuwe omstandigheden of invloeden optreden, welke de precipitatie der opgeloste stoffen bewerken.

Steenige concrementen kunnen zich vormen in de urinewegen (zie GRAVEEL), in de galblaas (zie GALSTEENEN), in de darmen (darmsteenen, zie b.v. BEZOARSTEENEN), in de uitloopingsbuizen der speekselklieren, in de bronchiën, in de voorstanderklier, enz. Hun aantal kan van een enkele tot een honderdtal bedragen; dikwijls zijn zij zeer klein, zoodat zij met de natuurlijke excreties geloosd kunnen worden; zij kunnen echter ook een aanzienlijke grootte bereiken; in de urineblaas b.v. heeft men steenen ter grootte van een ganzenei gevonden. Bij groote steenen (blaas, nier, galblaas) is operatieve verwijdering noodzakelijk. — gewichtsmaat (2.8 K.G.) voor gezwingeld vlas.