Stemplicht - Ieder stemgerechtigde bij verkiezingen voor Tweede Kamer, Prov. Staten of gemeenteraad, is sinds 1918 verplicht, zich bij de stemming ter uitoefening van zijn kiesrecht bij het stembureau te melden (artt. 80, 127, 143 Grw., art. 71 Kieswet). Blijft hij in gebreke, zoo moet de burgemeester hem binnen 14 dagen uitnoodigen zich daaromtrent schriftelijk of mondeling te verantwoorden.
Oordeelt de burgemeester een geldige reden van verhindering aanwezig, zoo geeft hij aan de zaak geen verder gevolg. Anders geeft hij aan het openb. min. kennis van het verzuim (art. 148 Kw.). De rechter kan, tenzij van een geldige reden van verhindering blijkt, den schuldige daarop straffen met berisping of boete van ten hoogste ƒ 3. Bij herhaling binnen 2 jaren wordt boete van ten hoogste ƒ 10 opgelegd (art. 149 Kw.). — De invoering van den stemplicht heeft niet kunnen verhinderen, dat ook bij de sedert gehouden verkiezingen, een groot aantal kiezers is thuis gebleven. Door de thans aangenomen voorstellen tot Grondwetsherziening is de stemplicht weder uit de Grondwet verwijderd.