Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kieswet

betekenis & definitie

Kieswet, - Wet van 7 Sept. 1896, Stbl. 154, tot regeling van het kiesrecht en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, o. a. belangrijk gewijzigd bij additioneel art. VII der Grondwet, zooals dat is vastgesteld bij de wet van 29 Nov. 1917, Stbl. 662, nadien nog gewijzigd 22 Dec. 1919, Stbl. 846. De tekst is opnieuw bekend gemaakt in Stbl. 1917, No. 694. De werking der wet is ruimer dan haar titel aangeeft, daar zij ook bepalingen bevat omtrent het kiezen' der leden van Prov.

Staten en gemeenteraden. Overeenkomstig de bepalingen van artt. 81, 127 en 143 der Grw., zooals die in 1917 is gewijzigd, heeft de verkiezing van Staten-Generaal, Prov. Staten en gemeenteraden plaats volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging; tusschentijdsche verkiezingen hebben niet plaats, daar over de vervulling van ev. openvallende zetels reeds bij de periodieke verkiezingen wordt beslist (artt. 140 Kiesw., 116 Prov. wet, 18a Gem. wet). Het kiesrecht is volgens gen. artt. der Grw. en artt. 1, 5 en 6 der Kieswet algemeen. Artt. 66 en 86 Kiesw. waarborgen de geheimheid der stemming.

Artt. 1—6 der wet geven aan wie kiezers zijn, artt. 7—30 regelen de samenstelling der kiezerslijsten, terwijl artt. 31—109 bepalingen bevatten omtrent de wijze, waarop de verkiezingen plaats hebben. — Dit alles geldt niet voor de verkiezing der leden van de Eerste Kamer, die door Prov. Staten geschiedt (artt. 111—119; zie voor hun aftreden artt. 120 en 121). Bijzondere bepalingen in zake benoeming en aftreding der leden van de Tweede Kamer vindt men nog in de artt. 122—146. Artt. 147—153 bevatten strafbepalingen.

< >