Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Saksen

betekenis & definitie

Saksen - 1) naam van een Germaanschen volksstam, die waarschijnlijk bij Tacitus voorkomt onder den naam Reudigni en woonachtig was in het tegenw. Holstein. ’t Volk, waartoe misschien de Chauken behoorden, treedt in ’t midden der 3de eeuw voor ’t eerst in de geschiedenis op en laat dan van zich hooren door de rooftochten langs de kusten van Gallië. In ’t eind der 3de eeuw dringen de S. naar ’t W. en ’t Z. op. Landwaarts rukken zij op langs de Wezer naar den IJsel, vanwaar zij de Salische Franken verjagen.

Van den zeekant dringen zij Gallië binnen, waar zij de kust bezetten van Loire tot Schelde (litus Saxonicum). Tusschen Wezer en Elbe worden verschillende Germaansche stammen opgelost in de Saksen, zooals Cherusken, Angriwariers, Fosen, Haniden en Barden. Veel strijd hadden de S. sedert ’t begin der 6de eeuw te voeren met de Franken, die reeds onder Theuderich (gest. 534) ’t Z. deel van ’t land der Saksen onderwierpen en ten slotte onder Karel den Groote ook ’t N. deel onder hun gezag brachten (804). Tevergeefs beproefden de S. zich van ’t gezag der Franken te bevrijden.

2) Duitsche republiek, bijna ½ x de grootte van Nederland, 14.933 K.M.2, 4,8 mill. inw.; 320 per K.M.2, dus de dichtst bevolkte staat van Europa. 93,7% Protest., 4,9% Kath., 4% Joden. Bodemgesteldheid. S. bestaat uit de volgende natuurlijke deelen:
1. Het Ertsgebergtebekken, de hoogste van de 2 trappen, waarmede ’t Ertsgeb. naar de vlakte N.W.-waarts daalt en dat dus tegen ’t Ertsgeb. aanligt. ’t Is een 400 M. hooge kom van driehoekvorm tusschen twee bergvouwen, gedeeltelijk met steenkoollagen gevuld en daardoor een belangrijk industrieland.
2. Het Saksisch heuvelland is de volgende lagere trap met landbouw en veeteelt en heeft in Saksen geen groote steden.
3. Het Elbedal, een ketelvormige instorting der aardoppervlakte, bezit een gunstig klimaat, doordat de omringende bergen het beschutten. In den bodem beste kaolien, die tot de porseleinindustrie van Meissen aanleiding gaf.
4. Ten O. een deel van het Lausitzergeb., met linnenindustrie, ook wol.
5. Het Vogtland (Voigtl.), waar de Witte Elster door stroomt, een laag berg- en doortochtsland tusschen Fichtelgeb. en Ertsgeb., die beide hooger zijn. Weinig ertsen, maar uit de huisvlijt groeide een bloeiende textielindustrie. — Klimaat. Groote verscheidenheid: het Elbedal, zoo warm, dat er wijn verbouwd kan worden (zie DRESDEN); het Ertsgeb. hier en daar te koud voor landbouw, maar boschrijk. — Voortbrengselen. In ’t Ertsgeb. hout en houtindustrie. Geheel S. heeft 26% bosch. De N.W. hoek tusschen Leipzig en Meissen heeft besten leemgrond en is een korenschuur. Het slechtst in de laagte is de Dresdener Heide. Schapenteelt gaat achteruit, hoeveel moeite ook voor verbetering van het ras en de wol gedaan is.

Steen- en bruinkool, vooral bij Zwickau. Ook zilver-, lood-, ijzer-, nikkel- en kobaltertsen, die echter sporen van uitputting vertoonen, zoodat zilver niet langer in Freiberg gewonnen wordt. Bijzonder sterk is de nijverheid ontwikkeld. S. is een der eerste industrielanden ter wereld. Vooral katoen en wol en de daarbij aansluitende machine-ind., linnenweverij, mijnbouw en metaalsmelterij. Voor muziekinstrumenten is S. bekend en de ijzerindustrie bloeit, al moet het erts van ver worden aangevoerd. Vooral in de Lausitz wonen 40.000 Wenden (Slaven). De volksontwikkeling staat zeer hoog.

3. gesch. van ’t kon. Saksen. ’t Kon. S. heeft zich ontwikkeld uit het keurvorstendom Saksen, dat als kern had het hertogdom Saksen-Wittenberg, ontstaan uit de verdeeling van de goederen van Bernhard van Anhalt, die in 1180 bij zijn goederen Anhalt en Wittenberg, Lauenburg, met den titel van hertog van Saksen had gekregen. Na den dood van Bernhard, had zijn zoon Albrecht I (1212-1260) Wittenberg en Lauenburg met den hert. titel gekregen. Deze had zijn gebied verdeeld onder zijn zoons Albrecht II, die S.-Wittenberg kreeg en Johan I, die S.-Lauenburg kreeg. ’t Hertogdom, dat belangrijk uitgebreid was door de toevoeging van ’t burggr. Magdeburg (1269) en Brehna (1290), kreeg meer beteekenis, doordat de hertog gerekend werd te behooren tot de keurvorsten van ’t Duitsche Rijk (1356). Na ’t uitsterven van ’t regeerend vorstengesl. gaf keizer Sigismund ’t hertogdom met de keurv. waardigheid aan Frederik IV (I) van Meiszen uit ’t geslacht der Wettiners (1423). Toen ’t landgr.

Thüringen met Meiszen-S.-W. vereenigd werd, ontstond er strijd tusschen de zoons van Frederik IV, waarin zich de Boh. Hussieten mengden, zoodat ’t land zwaar leed (1446-1451). Nadat Frederik II (1428-1464) ’t land vergroot had met Altenburg, Frauenstein, enz., moest hij in 1459 bij ’t verdrag van Eger aan George Podiebrad van Bohemen een groot deel van zijn gebied aan de Boven-Elbe afstaan. Na zijn dood voerden zijn zoons Ernst en Albert eerst gemeenschappelijk het bewind, maar kwamen in 1485 overeen ’t vorstendom te verdeelen. Ernst kreeg met den keurvorstentitel het eig. S.-W., deelen van Thüringen, Pleiszen en Oosterlandt, geheel Vogtland, de voogdij over het bisdom Naumburg en de suzereiniteit over Gleichen, Kirchberg en Reusz. Gemeenschappelijk had hij met zijn broer Albert Sagan, Biberstein en de voogdij over Meiszen, Mühlhausen, Nordhausen en Erfurt. De rest van het gebied van Frederik kwam aan Albert, die den titel voerde van hertog van Saksen.

De ligging der beide deelen was zoodanig gekozen, dat de eenheid bewaard zou blijven. Het gevolg was echter herhaalde wrijving. S.-W. ging onder ’t bestuur van Ernst (1464-1486) vooruit. De bergbouw nam in beteekenis toe. Behalve de zilvermijnen van Freiberg kregen ook die van Schneeberg belang, daarnaast de tinmijnen van Altenberg. De industrie bloeide (textielnijv. in Chemnitz). Een levendige handel met N.-Duitschland, Bohemen, Hongarije en Turkije vond er plaats. Opvolger van Ernst was Frederik III, de Wijze (1486-1525), de stichter van de universiteit te Wittenberg en beschermer van Luther.

Door zijn aarzelende houding maakte hij niet van de gelegenheid gebruik om na den dood van Maximiliaan aan S.-W. een machtige positie in ’t rijk te verschaffen. Ook tegenover de Hervorming was hij aarzelend. Eerst zijn broer Johan de Bestendige (1525-1532) koos openlijk partij voor de Hervorming. Na den boerenopstand tot een eind gebracht te hebben, wist hij op den rijksdag van Spiers (1526) te bewerken, dat de rijksvorsten de kerkaangelegenheden in hun gebied mochten regelen, waarvan hij gebruik maakte om de Herv. leer in zijn rijk tot de heerschende te verheffen, terwijl hij ’t bestuur over de kerk aan zich trok. Toen er gevaar dreigde voor de Hervorming, sloot hij met Hessen en andere staten ’t verbond van Schmalkalden, welks leiding hij in handen kreeg. Zijn opvolger Johan Frederik (1532-1547) was niet berekend voor zijn taak. Hij liet Karel V tijd om zijn maatregelen te treffen tegen de Hervormden en kreeg strijd met Maurits van Saksen. In den slag bij Mühlberg (1547) overwonnen en gevangen genomen, moest hij de capitulatie van Wittenberg teekenen, waarbij hij zijn landen afstond aan Maurits, die hierop door den keizer daarmede beleend werd en tot zijn dood in 1553 het keurv. bestuurde.

Hij regelde het bestuur, versterkte de macht van den vorst door de vorming van een staand leger en wist aan S. een groote machtspositie in het rijk te verschaffen. Zijn werk is voortgezet door zijn broer August (1553-1586). Door de ontginning van de steenkoolbeddingen van Zwickau en Plauen nam de bergbouw in beteekenis toe. Op ’t gebied van den handel nam Leipzig een voorname plaats in en begon deze plaats in beteekenis te wedijveren met Frankfurt a/Main en Erfurt. Door de oprichting van een universiteit te Jena en ’t stichten van scholen in de verschillende steden, hetgeen de verbreiding van de humanistisch-theologische geestesrichting in de hand werkte, bevorderde hij de wetenschap. Verschillende personen verwierven op wetenschappelijk gebied naam: Georg Agricola (± 1550), die de grondslagen legde voor de studie der geologie en mineralogie, deed in zijn Dominatores Saxonici een poging, een samenhangende gesch. van S. te schrijven, terwijl Petrus Albinus (gest. 1598) een geschiedenis van S. schreef (Meisznische Land und Bergchronica). Op taalk. geb. droeg Johannes Glajus bij tot de vorming van de nieuwhoogd. schrijftaal door zijn grammatica. Uitgaande van ’t streven om zijn bezit te beschermen tegen de pogingen van de zoons van Johan Frederik om de in 1547 verloren goederen te herwinnen en opgaande in een streng-Luth. levensbeschouwing, zocht August geen toenadering tot de Prot.

Duitsche vorsten, maar zocht hij steun bij den keizer. Door het verdrag van Naumburg (1554), waarbij August aan de zoons van Johan Frederik, Altenburg, Weida, Ziegenrück en Sachsenburg afstond, ontstond er een tijdelijke verzoening, welke echter niet duurzaam was. Belangrijke gebiedsuitbreidingen kreeg S. in 1583, doordat voortaan Saks. prinsen als administrators de bisd. Merseburg, Naumburg en Meiszen beheerden. Een toenadering tot de Protest. vorsten had er plaats onder August’s opvolger Christiaan I (1586-1591), wiens kanselier Crell aanstuurde op het tot stand brengen van een bond van Duitsche Prot. vorsten. Toen echter Crell ten val was gebracht (1592), werd onder Christiaan II (1591-1611) en Johan George I (1611-1656) de politiek van August weer opgevat. In den Boheemschen opstand steunde S. den keizer, waarvoor het als belooning Opper- en Neder-Lausitz in pand kreeg. Dan echter na ’t optreden van Tilly en Wallenstein in N.-Duitschl. bevreesd geworden voor een te groote macht van den keizer, wendt Johan George zich van dezen af en tracht hij in den oorlog van Gustaaf Adolf tegen den keizer neutraal te blijven, waarvan hij echter afziet na het optreden van Tilly in Saksen. ’t Saks. leger onder von Arnim nam nu wel deel aan den strijd, maar daarnaast deed de keurv. pogingen om tot een vrede te geraken. (Zie WALLENSTEIN).

Na de overwinning van den keizer bij Nördlingen sloot de keurvorst vrede te Praag, waarbij hij voor zich allerlei voordeelen wist te bedingen. De toenadering, die er daarop kwam tusschen S. en den keizer, had een vijandige houding der Zweden ten gevolge. In 1641 deed Torstenson een inval, waardoor S. zwaar getroffen werd. Bij den vrede van Munster behield S. de Lausitz, maar moest het Magdeburg afstaan aan Brandenburg, hetgeen voorgoed een eind maakte aan ’t streven van S. om ’t Elbedal te veroveren. Hiermede had S. de kans verloren om een overheerschende positie in Duitschland in te nemen. De beteekenis van S. werd nog verminderd, doordat Johan George aan zijn zoons August, Christiaan en Maurits teruggaf Weiszenfels (S. Weiszenfels), Merseburg (S. Merseburg) en Zeitz (S.

Zeitz), terwijl de rest met den keurvorstentitel kwam aan Johan George II (1656-1680). Onder diens bestuur ging het land vooruit. Wel nam de bergbouw in beteekenis af, maar daarvoor in de plaats begon de industrie op te komen (serpentindraaierijen in Döblitz, passementfabr. in Annaberg, industr. van muziekinstrumenten in Klingenthal en Markneukirchen). Naast de lakenindustr. ontwikkelde zich de linnenind. in den Opper-Lausitz, damastfabr. in Groszschönau, terwijl ook de fluweel- en zijdeindustrie beteekenis kreeg. Ook op handelsgebied ging S. vooruit. Op de Eng. markt verdrong ’t Saks. linnen het Fransche; de boekhandel kreeg een middelpunt in Leipzig, dat in 1666 een beurs had gekregen. Op geestelijk gebied stond S. in ’t einde der 17de eeuw op een hooge plaats. Genoemd moeten worden op wijsgeerig gebied Gottfried Leibniz (1646-1716), op jur. gebied Samuel Pufendorf (1632-1694) en zijn leerl.

Christian Thomasius. Van beteekenis waren de dichter Paul Gerhardt en de tooneeldichter Christian Weise. Dresden werd het middelpunt op muzikaal en dramat. gebied (tooneelgezelsch. van Johann Beltheim; opera, gedirigeerd door Heinrich Schütz). Op pol. geb. had S. weinig meer te beteekenen. Tot 1664 was S. nauw verbonden met de Habsburgers, die gesteund werden in den strijd tegen de Turken, terwijl daarna de keurvorst aansluiting zocht bij Frankrijk, waarin de oorlog van 1672-1678 verandering bracht. In dezen strijd steunde Johan George II, bezorgd over de machtsvergrooting van Lodewijk XIV, de Duitsche vorsten. Als evenwel Pruisen voordeelen behaalt in den strijd tegen de Zweden, wordt de keurvorst ongerust over het toenemen der macht van den Pruisischen staat en sluit hij vrede met den Franschen koning. Na de oprichting van de Chambres de Réunion en de daarmede samenhangende annexatie van Duitsche landschappen, verbindt S. zich met Pruisen en steunt het de Habsburgers.

Keurvorst Johan George III (1680-1691) strijdt evenals zijn opvolger Johan George IV (1691-1694) mede aan de zijde der geall. tegen Frankrijk in den Negenj. oorlog. Een belangrijke verandering kwam er in de positie van S. in het Duitsche rijk door den overgang tot het Katholicisme van Frederik Augustus I (1694-1723) met ’t oog op zijn verkiezing tot koning van Polen. S. hield nu op de voornaamste Prot. staat te zijn, terwijl door de personeele unie met Polen zijn belangen op den achtergrond geraakten. Zoo ondervond het land niets dan nadeel van de deelname aan den Noorschen oorlog, waarin het een bezetting van de Zweden had te verduren tot 1707. Ten einde den fin. toestand te verbeteren, ging de keurvorst er toe over, ’t recht op Saksen-Lauenburg over te doen aan Hannover en de voogdij over Quedlinburg en Nordhausen aan Brandenburg. De binnenl. toestand was nog vrij gunstig. De industrie vond een belangrijk afzetgebied in Polen (bloei van de porseleinind.). De prachtlievendheid van den keurvorst bevorderde de ontwikkeling van de kunst (bouwwerken in baroquestijl in Dresden, zooals Zwinger, Augustusbrug, Brühlsche Palais, enz.), (schilderijen en porsel. verz.). Op ’t gebied van de wetgeving kwam tot stand de Codex Augusteus (1724). Voor de opleiding van officieren werd gezorgd door de stichting van ’t Cadettenhaus in Dresden (1725), terwijl kunstenaars hun opleiding konden krijgen in de Maleracademie (1705).

Frederik Augustus II (1733-1763), die slechts met steun van Karel VI de opvolging in Polen kon behouden (Poolsche successieoorlog, 1733-1738), was even prachtlievend als zijn vader. Ital. kunstenaars verkeerden aan zijn hof (de Ital. bouwmeester Gaetano Chiaveri en de Ital. schilder Raphael Meng). Bij ’t uitbreken van den Oost. successieoorlog streed S. eerst aan de zijde van Beieren en Pruisen tegen Maria Theresia, maar wanneer Frederik II van Pruisen in 1742 Silezië veroverd heeft, wordt de keurvorst bevreesd voor deze machtsvergrooting en gaat hij in 1743 over naar de zijde van Oostenrijk. Er wordt zelfs een verdrag gesloten met Engeland, Oost. en Rusland tot deeling van Pruisen (Leipziger Partagetractat 1745), in welks totstandkoming de hand had min. von Brühl, die langzamerhand de leiding van de Saks. politiek in handen had gekregen. S. was niet opgewassen tegen de Pruisen en moest nog in 1745 vrede sluiten (vrede van Dresden). Nog een poging waagde de keurvorst in 1756, toen hij, aan de zijde van Oostenrijk, Frankrijk en Rusland, deel nam aan den oorlog tegen Pruisen. De Saksers waren ook nu niet opgewassen tegen de Pruisische legers en ’t land moest de bezetting van de Pruis. legers tot 1759 verdragen, waarna het de strijdplaats werd en in 1760 nogmaals bezet werd door de Pruisen. In 1763 kwam de vrede tot stand. S. was totaal uitgeput en had alle beteekenis verloren.

De slechte fin. toestand maakte bezuiniging op allerlei gebied noodzakelijk. Belangrijke hervormingen kwamen er in ’t binn. bestuur tot stand onder Frederik Augustus III (1763-1827), die door een verstandige fin. regeling ’t krediet van den staat herstelde en een vermindering van den zwaren schuldenlast wist te bereiken. De rechtspraak werd verbeterd door de afschaffing van de tortuur. Onder zijn regeering ging de industrie vooruit (wol- en katoenindustrie in het Ertsgebergte en Vogtland) terwijl de bergbouw van beteekenis werd door de ontginning van de kolenvelden bij Zwickau. Voor de ontwikkeling op mijnbouwgeb. word opgericht de Bergakademie te Freiberg (1765). Voor ’t onderwijs werd gezorgd door de oprichting van opleidingsscholen (te Dresden-Friedrichstadt 1788). In de politiek sloot de keurvorst zich aan bij Frederik II van Pruisen, dien hij in den Beierschen successie-oorlog steunde tegen Jozef II (1778/1779) en later door toetreding tot den Fürstenbond (1785). Na ’t uitbreken van de Fransche revolutie nam S. deel aan den oorlog van 1792 tegen Frankrijk, met welk land het eerst vrede sloot in 1796 (verdrag van Erlangen).

In de volgende jaren zocht S. meer aansluiting bij Pruisen, waarvan het in de vorige jaren vervreemd was door de politiek van den Franschen koning ten opzichte van Polen. Zoo steunde S. Pruisen in den oorlog van 1806, maar moest na de nederlagen van Saalfeld en Jena, vrede sluiten te Posen (1806), waarbij de keurvorst verheven werd tot koning, maar zich verplichten moest tot toetreding tot den Rijnbond, terwijl hij tevens grooth. werd van ’t nieuw gevormde vorstend. Warschau. In de volgende jaren was S. genoodzaakt deel te nemen aan de verschillende oorlogen van Napoleon. Zoo streden Saks. troepen mede in den oorlog van 1809 in Tirol en bij Wagram en nam een Saks. legercorps deel aan den tocht naar Rusland in 1812. Na den terugtocht hield S. eerst vast aan het bondgenootschap met Napoleon en beproefde het daarna neutraal te blijven, evenals Oostenrijk. De ligging van ’t land, dat de wegen over de Elbe beheerschte, maakte echter een partijkiezen voor S. noodzakelijk. De aarzelende houding van den koning maakte het land tot terrein van den strijd tusschen Nap. en de geall., die S. als vijandig gebied beschouwden en na de inneming van Leipzig den koning in gevangenschap wegvoerden, terwijl ’t land door een Russ. gouvern. bestuurd werd.

Op ’t congres van Weenen werd over ’t lot van S. beslist. Aan Pruisen moest het afstaan de Thüringer Kreitz, de Keurkreitz, Neder-Lausitz en een deel van den Opper-Lausitz. Hiermede was ’t koninkrijk beperkt tot de mark Meiszen en ’t oude stamland der Wettiner. Voor de ontwikkeling van ’t land werd noch door Frederik August noch na diens dood door diens opvolger Anton (1827-1836) veel gedaan. De industrie ging achteruit door de regeeringsmaatregelen en door de bemoeilijking van den afzet, welke een gevolg was van de beschermende politiek op handelsgeb., gevoerd door Pruisen, door zijn tolunie, waartoe Hessen-Darmstadt, Beieren en Wurtemberg in 1828 toetraden. ’t Oprichten van een handelsunie tusschen Saksen, Hannover, Keur Hessen, Frankfort en Bremen haalde weinig uit. Eerst de beweging in 1830 bracht verandering. Er kwam een volksvert., bestaande uit 2 kamers, instelling van ministeries en eenheid in de belastingen evenals in ’t rechtswezen. Door afschaffing van den gildedwang en de toetreding tot de Pruis. tolunie (1833), kon de industrie zich ontwikkelen, hetgeen merkbaar werd onder Frederik August II (1836-1864) en waaraan de aanbouw van spoorwegen (Leipzig-Dresden, geopend in 1839), de verbetering van de Elbe als verkeersweg, de regeling van post en telegraaf en de muntunie met Pruisen (1838) ten goede kwam.

Op kunstgeb. begon S. weer mede te tellen (stichting van bouwwerken als ’t hoftheater); genoemd moeten worden de schilders Schnow, von Carolsfeld, Bendemann en Richter, voorts de componist Mendelsohn-Bartholdy. ’t Onderwijs werd bevorderd (oprichting van een handelsschool in Leipzig en een techn. hoogeschool in Chemnitz). De beweging in Maart 1848 heeft ook korten tijd haar werking in S. laten gevoelen. Al spoedig evenwel kreeg de reactie de overhand. Belangrijken invloed op de regeering oefende in de volgende jaren tijdens het bestuur van koning Johan (1854-1873) von Beust uit, die S. aan de zijde van Oostenr. deed deelnemen aan den oorlog tegen Pruisen in 1866. Bij den vrede van Berlijn (Oct. 1866) moest S. toetreden tot den Noordduitschen bond, die ’t beheer van leger, post en telegraaf in handen kreeg. Aan den oorlog van 1870 tegen Frankrijk nam ook S. deel. Na de tot standkoming van ’t Duitsche Rijk (1871) kreeg ’t rijk de regeling van leger, post en telegraaf. Onder Albert (1873-1902) ontwikkelde S. zich verder.

Voor een goed vaarwater in de Elbe werd gezorgd. ’t Onderwijs werd geregeld bij de wet van 1870. Op ind. gebied en kunstgeb. nam S. een hooge plaats in (schilders: Preller, Gey, Pohle; bouwmeesters: Lipsius, Wallot, Licht en Roszbach). Op fin. gebied was de toestand zorgelijk, terwijl de toename der industrie in S. de vorming van een sterke soc.-dem. partij in de hand werkte. Van 1903 af was S. ’t bolwerk van deze partij in ’t rijk. Na de ineenstorting van ’t Duitsche rijk tengevolge van den wereldoorlog in 1918, trad koning Frederik August III af, die in 1904 zijn vader George was opgevolgd en in 1918 een algemeen meerv. kiesrecht had ingevoerd. Het rijk werd toen een republiek.

Litt.: Bronnen: Geschichtsquellen der Provinz Sachsen (sedert 1870); Schriften der kön. Comm. für Gesch. (1898 e. v.). Schrijvers: Bötticher, Gesch. des Kurstaates und Kön. Sachsen (2de ed. 1867); Bibliothek der Sächs. Gesch. und Landeskunde (1903 e. v.). Tijdschr.: Archiv für Landesund Volkskunde der Prov. Sachsen (1891 e. v.); Archiv für die Sächs. Gesch. (1863 e. v.).

4) Pruisische provincie, 25.265 K.M.2 groot; met 3 mill. inw.; 122 per K.M.2 91,6% Protest., 7½% Kath., ¼% Joden, de meest versplinterde provincie van Pruisen. Het grootste deel is vlak, echter ligt in ’t W. de Harz met den Broeken (1142 M.) en in ’t Z.W. de Thüringsche hoogvlakte. Bijzonder vruchtbaar zijn de breede dalvlakten aan de Elbe en Saale-Unstrut, de z.g.n. „Borden” en „Auen”; tarwe, suikerbieten, hop, tabak. In het beschutte dal bij Naumburg wijn; bloemen bij Quedlinburg en Erfurt. Ten O. van de Elbe onvruchtbare zandstreken. Bruin- en steenkool, ijzer-, zilver- en vooral koperertsen. Zeer rijk aan keukenzout en kalizout, dat vooral in Schönebeck aan de Elbe en Staszfurt aan de Bode wordt gewonnen.
5) gesch. van ’t hertogdom Saksen, naam van een hertogdom in ’t Duitsche Rijk. In het land der Saksen, waar de beteekenis der hert. gering was, kon zich in de 9de eeuw, tengevolge van de verzwakking van het centraal gezag, het geslacht der Liudolfingers, dat bezit had tusschen den Harz en Lippe, een machtige positie veroveren. Met ’t oog op de voortdurende invallen der Slavische stammen belastte Lodewijk de Duitscher, koning van O.-Frankenland, den Liudolfinger Liudolf (gest. 866) met de bevoegdheden van markgraaf. Met ’t oog op zijn mil. gezag wordt hij ook wel genoemd hertog (dux Orientalium Saxonum), welken titel echter de Liudolfingers eerst in ’t eind der 9de eeuw usurpeeren. Liudolfs zoon Otto (880-912) breidde zijn gezag uit over ’t N. deel van Thüringen. Zijn opvolger Hendrik (912-936) won den strijd tegen koning Koenraad en had te kampen met invallen der Daleminziërs en Magyaren. Gekozen tot koning van O.-Frankenland (919), bemoeide hij zich voornamelijk met de aangelegenheden in zijn hertogdom, gelijk vooral aan den dag treedt door den wapenstilstand, dien hij in 924 sloot met de Magyaren, welke alleen geldig was voor ’t hert. Saksen.

De periode van rust werd door Hendrik gebruikt om door een reeks burchten (o.a. Quedlinburg) de grenzen te versterken, terwijl in ’t land ommuurde ruimten als wijkplaatsen konden dienen (o. a. Goslar, Merseburg). ’t Leger werd gereorganiseerd door het scheppen van een cavalerie, terwijl het geoefend werd in den strijd tegen de Slaven. Zoo onderwierp Hendrik ’t land der Herveller (Brandenburg), dat der Daleminziërs (Meiszen) en viel hij in verbinding met Arnulf van Beieren de Czechen aan, die gedwongen werden, schatting op te brengen. Nadat de Liutizen (in de buurt van Dahme) en Wucranen (Uchermark) onder zijn gezag waren gebracht, was ’t gezag der Saksen gevestigd tusschen Elbe en Oder. Een inval der Magyaren werd door hem in 933 afgeslagen, waardoor Saksen voorloopig van invallen van dit volk was bevrijd. Hendrik’s opvolger Otto I voelde zich niet meer in de eerste plaats hertog van S. Namens hem oefende in S. gezag uit Herman Billung in ’t N. deel en Gero in ’t Z. deel, beiden met markgr. bevoegdheden. Na de volledige onderwerping der Slavische stammen tusschen Elbe en Oder en na den dood van Gero (965), regelde Otto het bestuur opnieuw, nadat hij vroeger (948) door stichting van bisdommen (Havelberg, Brandenburg, Ripen en Oldenburg) gezorgd had voor de uitbreiding van ’t Christendom. ’t Gebied van Gero werd verdeeld in vijf marken: N.-mark, waaruit later ontstaan is Brandenburg, O.-mark (tusschen Saale en Elbe met de Neder-Lausitz), Zeits (tusschen Saale en Bober), Merseburg (tusschen Saale en Mulde) en Meiszen, uit welke marken ’t latere keurv. Saksen zich heeft ontwikkeld. Dit gebied van Herman Billung bleef ’t eigenlijke hertogdom Saksen, waarover Herman sedert 953 als vorst regeerde.

De opvolgers van Herman Billung breidden hun gezag uit door onderwerping van de Slaven in Sleeswijk. Zij geraakten in conflict met de aartsbisschoppen van Bremen, die hun invloed in de Oostzeelanden wilde vestigen. Toen in 1072 hertog Ordulf stierf deed koning Hendrik IV een poging zich van ’t hertogdom meester te maken, hetgeen verzet van Ordulfs zoon Magnus en den Saks. adel ten gevolge had. ’t Gelukte Hendrik niet, zich in ’t bezit van ’t hert. te stellen. Na Magnus’ dood (1106) kwam zijn land aan Lotharius van Supplinburg, die in ’t bezit was gekomen, door huwelijk, van de goederen van Otto van Nordheim. ’t Gelukte hem in S. een groote macht te verwerven, zoodat hier meer eenheid kwam. Gekozen tot koning van ’t Duitsche Rijk, behield Lotharius zijn hert., maar beleende hiermede kort vóór zijn dood (1137) zijn schoonzoon Hendrik den Trotsche van Beieren, waardoor er zich een groote staat vormde, welke zich uitstrekte van de Noordzee tot in de Alpen. De nieuwe Duitsche koning Koenraad III (1138-52), niet van plan hierin te berusten, vorderde afstand van Saksen, hetgeen Hendrik weigerde. De strijd, welke eerst in 1142 eindigde, liep nadeelig af voor den Beierschen hertog. De beide hertogd. werden nu van elkaar gescheiden en S. kwam aan Hendrik den Leeuw, die echter op den duur zich niet neerlegde bij dit vergelijk.

In 1156 op den Regensburger Rijksdag werd de kwestie opnieuw geregeld door Frederik I Barbarossa. Hendrik de Leeuw werd daarbij weer in ’t bezit gesteld van Beieren. In strijd geraakt met den keizer (zie HENDRIK DE LEEUW VAN BEIEREN), werden hem op den rijksdag in Gelnhausen (1180) zijn goederen ontnomen, waarvan hem op den rijksdag van Erfurt (1181) Brunswijk en Luneburg werden teruggegeven. Een groot deel van ’t hert. (Westphalen) kwam aan den aartsb. van Keulen, terwijl het W.-deel als hertogdom kwam aan Bernhard van Anhalt uit ’t geslacht der Ascaniërs. In 1260 werd dit staatje gesplitst in de hert. Saksen-Luneburg en Saksen-Wittenberg.