Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Leeuw

betekenis & definitie

Leeuw, - 1) Felis leo, met den tijger het grootste roofdier. Thans beperkt tot Afrika, Perzië, Mesopotamië en N.W.-Indië; in historische tijden kwam hij ook nog in Z.O.-Europa voor. Bruingeel van kleur, met haarkwast aan den langen staart. Er komen verschillende locale rassen voor; de grootste l. is die van Barbarije, donkergeel van kleur en met donkere manen; de l. van Guzerate in Voor-Indië; meer geel- of roodbruin met donkeren staartkwast en dunne manen („manenlooze” L.), enz.

De l. gaat zoowel bij dag als bij nacht op roof uit, overvalt zijn prooi met een sprong. Houdt zich bij voorkeur in rotsachtige streken op; kan in gevangen staat goed aarden en zich gemakkelijk voortplanten. Voor Amerikaanschen L. zie POEMA.

2) sterrek., 1) Er zijn twee sterrebeelden van dien naam. De groote Leeuw, meestal enkel Leeuw genoemd (Leo major of Leo), komt in den Almagest voor. Het sterrebeeld bevat 77 voor het bloote oog zichtbare sterren, waaronder de ster der 1e grootte Regulus (α, alfa), en die der 2e grootte Denebola (β, bêta). De ster γ (gamma) is een bekende dubbelster. Ten N.W. daarvan bevindt zich het straalpunt der Leoniden. De Leeuw is, evenals de aangrenzende sterrebeelden Hoofdhaar van Berenice en Maagd, buitengewoon rijk aan witte nevels. — Het niet zeer belangrijke sterrebeeld kleine Leeuw (Leo minor) werd door Hevelius omstreeks 1670 ingevoerd; het bevat 24 voor het bloote oog zichtbare sterren, waaronder geen zeer heldere. — 2) het vijfde teeken van den Dierenriem, het vak der ekliptika tusschen 120° en 150° lengte, thans te vinden in het sterrebeeld Kreeft.
3) wapenk., wordt voorgesteld als van terzijde gezien en staande op zijn achterpooten welke houding, klimmend heet. Hij heet genageld, getongd en gekroond ter aanduiding van de kleur van nagels, tong en kroon. Vrij algemeen is hij genageld en getongd van rood, tenzij het veld waarin hij zich bevindt ook rood is en dus aan genoemde deelen de blauwe kleur wordt gegeven. De staart wordt dikwijls als van af het uiteinde tot op de helft der lengte gespleten voorgesteld, terwijl die stukken dan veelal schuin gekruist door elkaar zijn geslingerd en geknoopt. De leeuw heet dan dubbelstaartig.

Zeer zeldzaam komt een aanziende, zittende of ook een staande leeuw, n.l. die op zijn 4 pooten rust, voor. Een gaanden en aanzienden leeuw noemt men luipaard. Zie LUIPAARD. — Vertoont de leeuw voortstappende den kop van terzijde, dan noemt men hem enkel gaanden leeuw (Fr. lion léopardé). Den naam van „geleeuwde luipaard” geeft men aan den klimmenden leeuw met aanzienden kop; men kan hem evenwel ook noemen: „klimmende en aanziende leeuw”.

4) Aart van der, Ned. letterk. uit onzen tijd, geb. in 1876, studeerde in de rechten, wijdt zich sinds 1908 uitsluitend aan de letteren, gaf tot nu een viertal werken uit: Liederen en Balladen (1911), Kinderland (roman, 1914), Herscheppingen (gedichten, 1916), Sint Veit en andere vertellingen (1919). Kunstrichting: neo-romantisch, anti-naturalistisch.
5) Jan van, Middeleeuwsch schrijver, hoort tot de mystieken, was kok van het klooster Groenendaal. Hij klaagt heftig over de verdorvenheid der geestelijken. Over zijn geschriften en hemzelf zie men C. G. N. de Vooys, Twee Christen-democraten uit de 14de eeuw (Twintigste Eeuw 9, 1, 156 en 2, 280).