Luzerne - (Medicago sativa), is een overblijvende, vlinderbloemige voederplant van groote beteekenis. Haar stamland is Azië, waar ze reeds zeer vroeg in cultuur werd genomen. Zoo wordt o. a. verhaald, dat de paarden van de koninklijke stoeterijen van Medië er mede gevoederd werden; vandaar dat haar ook de geslachtsnaam van Medicago is gegeven Pas in ’t midden der 16e eeuw werd de l., via Zuid-Europa, in ons land bekend. L. verlangt warme, droge zomers met veel zon.
Haar diepe, krachtige beworteling maakt haar bestand tegen droge perioden, vandaar dat ze in ZuidEuropa dezelfde rol speelt als de roode klaver bij ons. Volgens het Landb. Verslag werd in 1914 in ons land 4338 H.A. luzerne verbouwd, (tegen ± 60.000 H.A. roode klaver), waarvan alleen in Zeeland 2749 H.A. De enorme wortelontwikkeling is oorzaak, dat de l. hooge eischen aan den ondergrond stelt; deze moet los, vruchtbaar en voldoende ontwaterd zijn. Vandaar dat ze het beste thuis is op goede zavelgronden met doorlatenden, kalkrijken ondergrond. Het zaad wordt des voorjaars in een dekvrucht (gewoonlijk haver of zomergerst) gezaaid ; ± 26 K.G. zaaizaad per H.A. Men zaait het liefst luzernezaad afkomstig uit Provence of Boven-Italië. De stoppelluzerne wordt niet gemaaid; hoogstens bij geschikt weer geweid. Ze ontwikkelt zich langzaam ; vandaar dat ze pas in het 2e of 3e gebruiksjaar volle opbrengsten geeft. Gelukt het door eene goede verpleging op reeds aanvankelijk zuiver land in volgende jaren de onkruidontwikkeling en vooral de grasgroei tot een minimum te beperken dan blijft het luzerneveld wel 6—10 jaar volwaardig.
Scherp eggen in den herfst en in ’t voorjaar wordt daarom aanbevolen. Goede luzerneperceelen geven in 2 of 3 sneden 8—10.000 K.G. hooi; dikwijls zelfs nog meer. Deze oogsten berooven den grond van groote hoeveelheden aschbestanddeelen. Een jaarlijksche bemesting van 5—600 K.G. superfosfaat is onder alle omstandigheden zeer aan te bevelen, terwijl soms ook een kalk- en kalibemesting noodig is. L. wordt steeds gemaaid, nimmer geweid. Het gewas wordt spoedig hard en stengelig, waarom het vóór of hoogstens in het begin van den bloei gemaaid moet worden.
Evenals bij roode klaver, dient het hooien voorzichtig te geschieden om bladverlies te voorkomen, het liefst met behulp van ruiters. Nog kent men de sikkelvormige, Zweedsche of gele luzerne (M. falcata) met zeer geringe en de Zandluzerne (M. media) met geringe cultuurwaarde. De laatste is waarschijnlijk een bastaard tusschen M. sativa en M. falcata: ze wordt ook bonte l. genoemd, wijl de kleur der bloemen aan dezelfde plant uiteenloopt van geel tot violet. Nog behoort tot hetzelfde geslacht M. lupulina, de hopperupsklaver, hop- of steenklaver. Het is een tweejarige weideplant met liggende stengels; ze verspreidt zich gemakkelijk zelf door zaad en groeit bij ons overal in ’t wild. Ze wordt soms in kleine hoeveelheden opgenomen in de zaadmengsels bij een weideaanleg.