Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Loo (het)

betekenis & definitie

Loo (het) - 1) dorp met koninklijk paleis in de Geldersche gem. Apeldoorn, ½ uur ten N. van dit dorp aan de spoorlijn Apeldoorn-Hattem. Het koninklijk lustverblijf was reeds in de 16e eeuw een riddergoed van de Bentincks. Daarna kwam het in bezit van de Veluwsche adellijke geslachten: Van Arnhem, Van Voorst, Van IJzendoorn, Van Stepraedt en Van Dornick.

In 1686 kocht Prins Willem III het landgoed van Johan van Dornick, waarna de Staten van Gelderland in 1694 Het Loo tot een hooge heerlijkheid verklaarden, als blijvende bezitting van hem en zijn nakomelingen. Hij liet naast het oude jachtslot een nieuw paleis bouwen, terwijl de beroemde Fransche tuinarchitect Lenôtre de tuinen, fonteinen en verdere waterwerken aanlegde. In den Franschen tijd, 1795, werd het tot eigendom der Republiek verklaard, en door de Fransche militairen, die het betrokken, zeer beschadigd. Een groot deel der roerende goederen ging als buit mede naar Parijs. Koning Lodewijk liet het Paleis herstellen en in de nabijheid een diepen put (de Echoput van Hoog-Soeren) graven.

Sedert 1815 is het een geliefkoosd zomerverblijf van de koningen; Willem I deed er afstand (1840) en Willem III overleed er (1890). Het park is ruim 400 H.A. groot en biedt met de nabijgelegen Soerensche bosschen een welvoorzien jachtterrein, zelfs met herten en wilde zwijnen. Het oude jachtslot, Het Oude Loo, maakt nog geheel den indruk van een oud ridderkasteel. In de laatste tijden zijn de stallen belangrijk verbeterd.

2) dorp in de Geld. gem. Duiven a. d. Rijndijk, 6 K.M. ten W. van Zevenaar met 800 inw., die van landbouw (op klei) leven.
3) dorp in de Overijs. gem. Bathmen, 2 K.M. ten O. van dit dorp, a. d. Schipbeek, met 500 inw., die aan landbouw (op zand) doen.

< >