Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Legaat

betekenis & definitie

Legaat, - bevoordeeling bij uitersten wil onder bijzonderen titel in tegenstelling met de erfstelling, welke onder algemeenen titel rechten verschaft. Terwijl m.a.w. de erfgenaam recht heeft op de geheele nalatenschap of op een evenredig deel daarvan, wordt den legataris slechts een recht toegekend op bepaald aangeduide vermogensbestanddeelen, al kunnen die ook in algemeene termen zijn aangegeven. Zoo kunnen bepaalde voorwerpen, maar ook alle goederen van een zekere soort (b.v. alle onroerende goederen van den erflater), in een legaat zijn begrepen. Ook kan het vruchtgebruik van een geheele nalatenschap of een deel ervan worden gelegateerd (art. 1004 B. W.). Een legaat komt veelal ten laste der erfgenamen; het kan echter ook door den erflater ten laste van een ander legataris worden gebracht (art. 1006 B. W.). Een legaat zonder tijdsbepaling of opschortende voorwaarde kan door den legataris dadelijk na den dood van den erflater worden opgevorderd (art. 1005 B. W.). Volgens den Hoogen Raad is de legataris van dat oogenblik af dadelijk eigenaar, zoodat levering, in den juridischen zin van het woord, niet door hem behoeft te worden gevraagd (arr. van 19 Apr. 1861, W. 2268, en 4 Maart 1881, W. 4622).

Wel zegt art. 1006 B. W., dat hij afgifte van het gelegateerde aan de erfgenamen of legatarissen, die met het legaat belast zijn, zal moeten vragen. — Hij heeft recht op de vruchten of interessen van den dag af van het overlijden van den erflater, indien de eisch tot afgifte binnen het jaar is gedaan, of indien die afgifte binnen dit tijdvak vrijwillig is geschied. Indien die eisch later geschiedt, heeft hij slechts recht op de vr. en int. van den dag af, dat de eisch gedaan is (art. 1006 B. W.). Zij loopen echter in ieder geval van den dag van overlijden: 1) wanneer de erflater dit heeft bepaald; 2) wanneer een lijfrente of een jaar-, maand- of weekgeld, onder den titel van levensonderhoud, is gelegateerd (art. 1007 B. W.). De belastingen, welke, onder welke benaming ook, op legaten ten behoeve van den staat gelegd zijn, komen ten laste van den legataris, tenzij de erflater anders hebbe bepaald (art. 1008 B. W.). Het gelegateerde moet worden uitgekeerd met al hetgeen ertoe behoort en in den staat waarin het zich op den dag van overlijden bevond (art. 1010 B. W.). Hetgeen de erflater, na het legateeren van eenig onroerend goed, tot vergrooting daarvan aangekocht of verkregen heeft, is, al ware het ook daaraan grenzende, niet in het legaat begrepen, tenzij de erflater anders heeft bepaald. Echter worden verbeteringen, verfraaiingen of nieuwe gebouwen, op den gelegateerden grond door den erflater gemaakt, of vergrooting van den omtrek van een ingesloten grond, ook zonder nieuwe beschikking in het legaat begrepen (art. 1011 B. W.). — Wanneer de erflater eenig bepaald goed van een ander gelegateerd heeft, is dit legaat nietig, onverschillig of hij al of niet geweten heeft, dat het goed hem niet toebehoorde (art. 1013 B.W.). Wel kan de erflater aan zijn erfgenaam bij wijze van last opleggen uit eigen goederen een uitkeering aan een derde te doen of aan dezen een schuld kwijt te schelden (art. 1014 B.W., zie ook art. 1009). Ook kan een legaat zaken omvatten, niet door den erflater nagelaten, wanneer zij alleen naar de soort zijn aangeduid (art. 1015 B.W.). Wanneer een legaat zaken omvat, welke alleen op deze wijze zijn aangeduid, heeft de legataris niet recht op zaken van de beste soort, maar kan ook niet met afgifte van zaken van de slechtste worden volstaan (art. 1016 B.W.). Indien eenvoudig de vruchten en inkomsten zijn gelegateerd, zonder dat de erflater het woord vruchtgebruik of gebruik heeft gebezigd, blijft het goed onder beheer van den erfgenaam, die verplicht is de vr. en ink. aan den legataris te voldoen (art. 1017 B.W.). Een legaat, aan een schuldeischer gemaakt, wordt niet gerekend tot afdoening der schuld te zijn nagelaten, evenmin als een legaat, aan dienstboden gemaakt, kan geacht worden tot betaling van verdiend loon gegeven te zijn (art. 1018 B.W.). — Wanneer de nalatenschap niet voor het geheel of een gedeelte is aanvaard, of wanneer zij is aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving en zij niet voldoende blijkt om de legaten in hun geheel te voldoen, zullen deze, indien door den erflater niet anders is bepaald, alle in evenredigheid hunner grootte worden verminderd (art. 1019 B.W.).