Laag - (aardk.), plaat van gelijkblijvende samenstelling van een bezinkingsgesteente. Zoolang de omstandigheden dezelfde blijven neemt de l. in dikte toe. Als zij veranderen of ook als de bezinking tijdelijk onderbroken wordt, ontstaat een scheidingsvlak, een voegvlak, en begint een nieuwe laag zich op de vorige af te zetten. De lagen worden bij afzetting uit niet zeer snel stroomend water horizontaal afgezet en hebben over het grootste deel van haar uitgebreidheid evenwijdige onder- en bovenvlakken.
Alleen naar den omtrek worden de l. dunner, wiggen zij uit. De dikte van een l. kan wisselen van minder dan 1 m.M. tot honderd Meters en meer. Dikke en ook wel zeer opvallende, bijv. ondoorlatende, harde l. noemt men „bank”.