Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Afzetting

betekenis & definitie

Afzetting - eener delfstof, een door deze ingenomen deel der aardkorst. De a. vertoonen groote verscheidenheid wat betreft den geologischen ouderdom, den omvang, den vorm, den inhoud en de wijze van ontstaan. — Het steeds meer in bijzonderheden afdalende onderzoek en het streven om de waargenomen verschijnselen te verklaren als gevolg van eenige hoofdbeginselen, heeft geleid tot de afsplitsing van een afzonderlijk studievak: de leer der delfstofafzettingen. Wegens het groote practische belang, dat aan een nauwkeurige kennis daarvan verbonden is, zoowel bij de exploratie van nieuwe als bij de ontginning van reeds bestaande mijnen, houdt deze tak van wetenschap zich hoofdzakelijk bezig met de studie van de a. der nuttige delfstoffen. — Wat het ontstaan der a. betreft, moet in de eerste plaats onderscheiden worden tusschen primaire en secundaire a. Bij de eerste is de nuttige delfstof op de plaats zelf ontstaan; bij de laatste is deze, na elders ontstaan te zijn, aangevoerd. Een goed voorbeeld eener secundaire a. leveren de a. van goudgrint der placers; de fijne schubjes en kleine klompjes goud, die den rijkdom van deze grintbanken uitmaken, zijn op een andere plaats, stroomopwaarts, dan waar ze nu worden aangetroffen, dikwijls in kwartsgangen, ontstaan, tengevolge van de verweering vrijgekomen, door stroomend water meegevoerd en, tezamen met het eveneens meegevoerde grint, afgezet ter plaatse, waar ze nu worden aangetroffen.

Een primaire a. is een gesteente of wel een vergroeiing van mineralen van anderen aard en ontstaat op dezelfde wijzen als deze. Voor zoover zij een a. is van erts, zijn de daarvoor kenmerkende bestanddeelen, de zware metalen, in laatste instantie afkomstig van de diepere deelen der aardkorst. Deze metalen, om welke het bij de ontginning dezer a. begonnen is, kunnen rechtstreeks aan de diepere regionen onttrokken zijn als bestanddeel van een opstijgend, nog in gesmolten toestand verkeerend stollingsgesteente. Onder gunstige omstandigheden bestaat dan de mogelijkheid, dat langs den weg der magmatische differentiatie het aanvankelijk zeer geringe, gelijkmatig verdeelde, gehalte aan het zware metaal in een klein gedeelte der door het stollingsgesteente ingenomen ruimte wordt opeengehoopt en zoodoende een ontginbare a. tot stand komt. Ook kunnen sommige metalen met name het tin opstijgen in den vorm van vluchtige hallogeenverbindingen, die in de buitenste aardkorst overgaan in het oxyde. Veel algemeener echter is het geval, dat de weg, dien het metaal sedert het verlaten van de diepere deelen der aardkorst heeft afgelegd, veel langer en volstrekt niet meer naspeurbaar is. Bestudeering van de a. leidt dan slechts tot de wetenschap, dat het metaal in opgelosten toestand langs spleten en scheurtjes moet zijn doorgedrongen tot daar, waar thans de a. wordt aangetroffen en aldaar uitgekristalliseerd. Dikwijls was daar een holte aanwezig, niet zelden echter moest de ertsbrengende oplossing tevens het aanwezige gesteente oplossen om plaats te maken voor het erts (metasomatische a.).

De a. van nuttige delfstoffen, die haar waarde niet ontleenen aan een metaalgehalte, kunnen op dezelfde wijzen gevormd worden als ertsafzettingen, bijv. graniet, apatiet, kryoliet; echter is een gedeelte van zulke a. gevormd als bezinkingsgesteente bijv. steenkolen, steenzout, zandsteen, fosfaat. — De zeer uiteenloopende ontstaanswijzen veroorzaken groote verscheidenheid in den uitwendigen vorm; men kent ze als massief, lakkolith, intrusieplaat, pijp, laag, gang, holtevulling, impregnatie, klompen, lenzen, enz. — In het algemeen is een a. na haar vorming nog intensief veranderd; deze veranderingen kunnen zuiver mechanische zijn en bestaan in kneuzing, scheuring en onderlinge verschuiving der deelen; ook chemische veranderingen kunnen echter optreden zoodat de samenstellende mineralen ten deele, of zelfs geheel, door andere vervangen worden. Dicht bij den dagzoom leiden zulke secundaire veranderingen tot het ontstaan van een ijzeren hoed en van een cementatie- of concentratiezone. Ook primair, d. w. z. van het ontstaan af, kan een a. op verschillende diepten verschillende chemische en mineralogische samenstellingen bezitten. De ervaring leert, dat zij zich tot zeer wisselende diepte uitstrekken. Met dat alles moet bij de beoordeeling der ontginbaarheid rekening gehouden worden.