Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kuyper

betekenis & definitie

Kuyper - 1) Abraham, geb. 1837, overl. 8 Nov. 1920, theol. dr., Ned. Herv. pred. te Beesd 1863, Utrecht 1867, Amsterdam 1870. Hij legde zijn ambt neer in 1874, toen hij lid van de Tweede Kamer werd (tot ’77), later weer van 1894—1901, werd hoogleeraar a. d. Vrije Universiteit ’80, minister van binnenl. zaken 1901—05, lid der Tweede Kamer 1908—12, van de Eerste Kamer 1913—20. In 1908 minister van Staat.

Aanvanvankelijk was hij leerling van Scholten. Onder invloed van de oud-Geref. vromen en zekere levenservaringen koos hij partij voor het Calvinisme, zoowel op religieus gebied als in zijn theologische, kerkelijke, politieke, sociale en cultureele consequenties. Hij stelde de Antithese tusschen het Christendom en het Paganisme, waarvan hij in het Modernisme de herleving zag. Daartoe legde hij nadruk op het onderscheid tusschen de algemeene en de bijzondere openbaring van God. De laatste zag hij in het Gereformeerde Christendom, vooral in de wijze, waarop Calvijn dit heeft opgevat, het best gehandhaafd als de erkenning van de heerschappij (souvereiniteit) van God op elk levensterrein. Maar hij wilde dit Calvinisme ontwikkelen volgens de eischen van het moderne leven. Vandaar Neo Calvinisme.

In dit Calvinisme zag hij de kracht van land en volk, kerk en staat. Daarom moest dit zuiver, scherp worden toegepast. Theologisch door de leer der Voorbeschikking op den voorgrond te stellen en een nieuwe scholastiek te ontwikkelen. Kerkelijk door de Ned. Herv. Kerk te zuiveren, desnoods ten koste van haar eenheid, v. d. de Doleantie. Op schoolterrein door de stichting van Christelijke scholen, ook op het gebied van hooger onderwijs : Vrije Universiteit.

Politiek door de ontwikkeling der anti-revolutionnaire partij. Sociaal door de democratie in naam van het Calvinisme te bevorderen. Algemeen cultureel door encyclopaedisch en schetsgewijs de trekken eener Christelijke beschaving aan te wijzen. Een en ander leidde hem tot strijd met het Modernisme en ook met de Ethisch-irenischen en in het algemeen met de verdraagzame orthodoxie. Ook met het liberalisme in al zijn vormen en met hen, die op de eenheid der natie en der nationale instellingen (school, kerk) prijs stelden. Het bracht hem tot coalitie met de R.-Katholieke staatspartij als „stoelende op denzelfden wortel des geloofs” en in het algemeen tot toenadering tot het R.-Katholicisme, behoudens de Calvinistische onderstellingen zijner geloofsleer.

Ook in zake de Nederlandsche taal en stijl, de journalistiek en de wijze van polemiseeren en redeneeren heeft hij grooten invloed geoefend.

Dr. K. is de stuwkracht geworden van een krachtige beweging en heeft velen bezield, zoowel leiders als, vooral, het volk, de z.g. „kleine luyden”, door zijn verbinding van dialectiek en enthousiasme, van theoretische bezinning en praktischen zin, van geleerdheid en zalving. Daartegenover staat, dat hij velen van zich heeft vervreemd, die wel richting, maar geen partij wilden, en dat zijn invloed in de laatste jaren zeer is verminderd, m. n. op de jongere generatie van voorgangers, die minder „principieel” en dialectisch, meer praktisch en synthetisch zijn bij het bepalen van de houding hunner groep en partij.

Op staatkundig terrein was Dr. K. sinds den dood van Groen v. Prinsterer (’76) hoofd der anti-revolutionnaire partij. Hij werkte het programma van 1879 uit, dat in een reeks artikelen in „de Standaard” was toegelicht. Tot 1887 ontwikkelde zijn partij onder zijn leiding (buiten de Kamer) en die van Lohman en samengaande met de R. Katholieken onder Schaepman de grootste kracht; in ’88 verzwakte ze door de opkomst der sociale-democratische partij.

Dat de Christelijk-democratische hervormingen, die beloofd en verwacht werden onder zijn ministerie (1901—05), waarvan K. als permanente voorzitter fungeerde, uitbleven, wekte bij velen teleurstelling; zijn H. 0. wet viel in de Eerste Kamer, maar werd er, toen deze na de ontbinding „om” was, aangenomen. De decoratie-kwestie van Lehmann belette een tweede optreden van K. als Minister in 1909, Hij bleef daarna in „de Standaard” zijn beginselen handhaven met groote virtuositeit. Niet zoo algemeen is de bewondering voor de daden van den staatsman, ofschoon K. was de erkende leider der a.-r. partij.

Werken: Het modernisme een fata morgana op godsdienstig gebied (1871); Confidentie (1873); Het Calvinisme oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden (1874); Tractaat van de Reformatie der kerken (1884); Uit het Woord (1884 v.v.); Het Calvinisme (Stone lectures 1898/99); Encyclopaedie der H. Godgel., 3 dln.; De gemeene gratie, 3 dln. (1902—05); Om de oude wereldzee, 2 dln. (1907— 08); Ons Program (1907); Parlementaire redevoeringen, 4 dln. (1908—12); Anti-revolutionnaire staatkunde met nadere toelichting van Ons Program, 2 dln. (1916—17). Redacteur van „de Standaard” (1872—1920) en „de Heraut”. — Litt: W. H. de Savornin Lohman Jr., A. K. (in Mannen en vrouwen van beteekenis, 1889); T. Winckel, Dr. A. Kuyper (1919).

2) H. H. zoon van den vorige, geb. 1864, theol. dr„ hoogl. a. d. Vrije Universiteit, beoefent vooral de vaderlandsche Kerkgeschiedenis. Werken: Postacta of nahandelingen van de Nation. Synode van Dordrecht 1618—19 (1899). Mederedact. van „De Heraut”.