Krokodillen, - Crocodilia, een orde der kruipende dieren. Hot zijn groote dieren met spitsen kop, vier korte pooten — tusschen de teenen zwemvliezen — en langen, zijdelings samengedrukten staart. De huid is met beenige huidschilden bedekt. De lange kaken dragen talrijke kegelvormige tanden van ongeveer gelijke grootte; in de onderkaak is de vierde tand van voren grooter ; deze past in een groeve van de bovenkaak (vangtand).
De beide neusgaten en gehoorgangen kunnen door kleppen gesloten worden. Planten zich voort door eieren, die langwerpig van vorm en van een kalkschaal voorzien zijn ; zij worden ten getale van 20— 100 in het zand of in een opzettelijk daarvoor gebouwd nest gelegd; de ouden blijven in den regel in de nabijheid van dit nest en schijnen het te bewaken; door deze uiting van instinct nemen de k., evenals door hun geheele bewerktuiging, onder de kruipende dieren den hoogsten rang in. De k. zijn overigens zeer vraatzuchtige dieren, wier hoofdvoedsel uit visch bestaat, doch die ook vogels en zoogdieren verslinden, wanneer zij deze kunnen machtig worden ; zij trekken deze eerst in het water en verdrinken ze alvorens ze door te zwelgen. Zij kunnen langen tijd, soms zelfs maanden, zonder voedsel blijven. Men kent 21 soorten, vereenigd tot 3 geslachten (Alligator, Crocodilus, Gavialis), alle bewoners der warmere gewesten, waar zij zich meestal in grooten getale bijeen ophouden aan de monden van rivieren en in vlakke waterrijke streken ; overdag zijn zij traag, liggen stil in het water of aan den oever in de zon. Op het land zijn zij schuw en vreesachtig, in het water echter zeer driest. De meeste k. zijn in de streken waar zij gevonden worden, de schrik van mensch en dier. Tot de k. behooren de gavial, de alligator, de boeaja en de Nijlkrokodil.