Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Idee

betekenis & definitie

Idee - (Gr. idĕa, eigenlijk: gestalte, beeld, vorm) beteekent bij Plato, die dezen term wijsgeerig stempelde, tegelijk het boven-empirische begrip en het met dat begrip noodwendig correspondeerende boven-empirisch zijnde. Ten grondslag ligt het inzicht dat onze (menschelijke) werkelijkheid en ons kennen dier werkelijkheid — want kennen en zijn staan en vallen met elkaar — „onzuiver” moet genoemd worden en dus het begrip eener „zuivere”, „echte” (ten volle dien naam verdienende) werkelijkheid en een zuiver (niet door ervaring, zinnelijke waarneming gewonnen) kennen opeischt. Er bestaat dus een noodwendige tegenstelling tusschen de Idee (die alleen in den denkenden geest voorkomt) en de empirische wereld in ruimte en tijd. Deze laatste mòèt altijd bij de Idee achterblijven. — In de nieuwere filosofie (Descartes, Spinoza, Locke, Hume) week men van deze terminologie verre af.

Idéé (Fr.), idea (Eng.), beteekent niets meer dan „voorstelling”, zoodat men b.v. zonder bezwaar spreekt van de I. der roode kleur. — Kant heeft aan den term I. zijn oorspr. Platonischen zin teruggegeven. I. is bij hem „Vernunftbegriff”, een begrip der zuivere rede, dat het „Unbedingte” uitdrukt. Het spreekt dus vanzelf, dat in het steeds „bedingte” ervaringskennen en de (daarmee correspondeerende) ervaringswerkelijkheid geen met de I. congrueerend ding kan voorkomen. Ook het zedelijk goede is bij hem (evenals bij Plato) een I., d. w. z. aan geen empirisch mensch kan het praedikaat „goed” in strengen zin worden toegekend. — Na Kant, bij Schelling en Hegel, is de I. ongeveer = het diepste wezen der wereld. — In het niet-wijsgeerig spraakgebruik wordt heden ten dage door den term I. elk product van het subjectieve denken aangeduid — ook de meest waardelooze en grillige inval.