Idealisme - Deze term heeft in het gewone spraakgebruik een vagen en niet zelden minder gunstigen zin, evenals de term idealist, waarmee vaak een onpraktisch, met de eischen en perken der werkelijkheid geen rekening houdend, alleen in schoone fantasieën zwelgend persoon wordt aangeduid. — Ook in de filosofie is de beteekenis onvast (tegeng. v. realisme). De term is afgeleid van idea = voorstelling, en duidt in ’t algemeen de opvatting aan, dat de voorstellend-kennende geest het oorspronkelijke en fundamenteele is, oorspronkelijker en fundamenteeler dan de ruimtewereld, die buiten den kennenden geest niet absoluut, zelfstandig existeert en datgene, wat zij is, alleen is voor den kennenden geest. Al naar de verhouding van het kennen en de gekende werkelijkheid gedacht wordt, is het idealisme verschillend. Zoo leert het subjectieve ld., dat de buitenwereld slechts bestaat als voorstelling van individueele geesten (subjecten), als complexen van wetmatig-noodwendig verbonden gewaarwordingen. Zie BERKELEY.
Volgens het metafysisch (absoluut) ld. is de werkelijkheid in haar diepste wezen zelf: Idee, geest, rede en zijn, wat wij de dingen noemen, slechts verschijningen, openbaringswijzen, ontwikkelingsfazen van dien absoluten geest. Zie HEGEL. Over het kritische of transcendentale ld. zie KANT. Vgl. Kronenberg, Gesch. des deutschen Idealismus (1912); Brunschvicg, l’ld. contemporain (1905) en vooral het populair geschreven werkje ld. u. Realismus (1911) van W. Kinkel.