Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hippocrates

betekenis & definitie

Hippocrates - 1) van het eiland Cos, uit het priestergeslacht der Asclepiaden, zoon van Heraclides en Phaenarete, geb. 460, overl. tusschen 377 en 359, de vader der geneeskunde. Hij ontving het eerste onderricht van zijn vader, oefende de praktijk uit op Cos, later in N.-Griekenland, eindelijk in Thessalië, waar aan den weg van Larisa naar Gyrton zijn graf werd getoond. Op zijn naam staat een verzameling van 72 werken in Ionisch dialekt, wetenschappelijke leerboeken, voor leeken bestemde geschriften, voordrachten en aanteekeningen voor eigen gebruik, voortbrengselen van verschillende tijden en scholen, doch niet jonger dan het midden der 4de eeuw v. C. Over de echtheid van vele dier werken heerscht nog steeds strijd onder de geleerden. Uitgave van Littré in 10 dl. (1839-61); van een nieuwe uitgave door Ilberg en Kühlewein zijn nog slechts de eerste deelen verschenen. — 2) van Chios, geb. ong. 470 v. Chr.; een van de grootste Grieksche wiskundigen, schreef een leerboek over de meetkunde, waarop Euclides later heeft voortgebouwd.

H. hield zich bezig met het vraagstuk van de kwadratuur van den cirkel en de verdubbeling van den kubus (probleem van Delos). H. is waarschijnlijk de eerste geweest, die stelselmatig letters gebruikte om punten in een figuur aan te duiden. Bij zijn pogingen om de kwadratuur van den cirkel te vinden maakte H. gebruik van z.g. maansikkels (lunulae), n.l. figuren begrensd door 2 cirkelbogen, die op dezelfde koorde staan.

< >