Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Geneeskunde

betekenis & definitie

Geneeskunde - is de som van wetenschappen, wier doel het is de kennis te verkrijgen van de genezing van ziekten in de ruimste beteekenis van het woord. Men kan deze wetenschappen in twee groepen verdeelen, die welke zich bezighouden met den gezonden en die welke zich bezighouden met den zieken mensch. Tot de eerste groep behooren de ontleedkunde of anatomie, de ontwikkelingsgeschiedenis of embryologie, de leer der verrichtingen, of physiologie, de gezondheidsleer en de eubiotiek. Tot de tweede groep behooren de algemeene en bijzondere ziektekundige ontleedkunde, de ziekteleer of pathologie, de heelkunde of chirurgie, de geneesmiddelleer of pharmacologie, de genezingsleer of therapie en de bijzondere wetenschappen, die zich daaruit hebben ontwikkeld.

De gerechtelijke g. houdt zich bezig met het onderzoek van den levenden mensch of van het lijk in al die gevallen, waarbij rechtsvragen moeten beantwoord worden, de sociale g. met die vraagstukken, waardoor de arts in aanraking komt met het geheele maatschappelijke leven, wetten, verordeningen, enz. — Geschiedenis. De oudste g. die der Sumeriërs, Babyloniërs en Assyriërs was geheel een priesterg.; magische formules, bezweringen, gevoegd bij enkele door de ervaring geleerde dingen als koude omslagen, kruidenaftreksels enz. vormden den schat van artsenijen. Bij de Egyptenaren was de g. niet zoo uitsluitend meer in handen van de priesters, men kende zelfs drie soorten van artsen, de eigenlijke artsen, de chirurgijns en de bezweerders. Daarnaast was de verloskunde in handen van vroedvrouwen. De oorzaken van ziekten, waarvan er een aantal bekend zijn, die naar de verschijnselen worden beschreven, wordt toegeschreven aan demonen en geesten, doch ook soms aan wormen en parasieten. De therapie kende naast magische middelen ook allerlei geneesmiddelen, baden, omslagen, pleisters, enz. Schijnbaar stond ook reeds de heelkunde, de oogheelkunde en de gezondheidsleer op een relatief hoogen trap. — Bij de Joden zijn het in hoofdzaak de op de gezondheid gerichte wetten die ook voor de g. van belang moeten worden geacht. — De Indische g. heeft in het Brahmaansche tijdperk haar hoogsten bloei gehad. De uitoefening der g. was niet alleen in handen van priesters doch ook van beroepsgeneesheeren, die in afzonderlijke scholen werden opgevoed. — Bij de Grieken bestonden ook eerst naast elkaar priester- en leekenartsen.

De groote ontwikkeling der g. is hier uitgegaan van de scholen van Knidos en van Kos, waar de volgelingen van Aesculapius, de Asklepiaden, hunne opleiding genoten. Uit de laatstgenoemde school is Hippocrates voortgekomen, die algemeen als de vader der geneeskunde wordt beschouwd. Van een geheel wijsgeerig vak heeft hij de g. tot een zuiver op waarneming van feiten en op aanschouwing berustende ervaringswetenschap gemaakt. In elk geval moet door waarneming van verschijnselen de diagnose en de prognose worden gesteld en de behandeling geregeld worden. Het Corpus Hippocraticum, het werk van Hippocrates en zijn volgers, beteekent het hoogtepunt der Grieksche g. en is eene verzameling werken van de grootste historische beteekenis. — Was Hippocrates de grootmeester der Grieksche g., Galenus is dit voor de Romeinsche periode. Gedurende 14 eeuwen is Galenus de onfeilbare leermeester in de g. geweest. — Na hem trad een langdurige stilstand in de geneeskundige wetenschap in. De Arabieren hebben de Galenische g. vertaald en verbreid, doch er weinig nieuws aan toegevoegd. In West-Europa zijn in de Middeleeuwen de monniken en kloosterlingen de vertegenwoordigers der g. geweest, die vertalingen en commentaren leverden, doch niets aan den vooruitgang der wetenschap hebben bijgedragen.

De wederopleving der g. is van Italië uitgegaan, en wel in hoofdzaak van de school van Salerno, die in de twaalfde eeuw door scholen in Montpellier en Bologna gevolgd werd. In den tijd der renaissance bloeide de g. zeer sterk op. Toch hield men zich in hoofdzaak nog aan de Galenische inzichten en kon zelfs een genie als Leonardo da Vinci zich bij zijn anatomische onderzoekingen niet aan diens invloed onttrekken. Andries van Wezel, Vesalius, is met zijn groot werk „De humani corporis fabrica” de groote hervormer der ontleedkunde geweest en heeft daarmede tevens den grondslag voor eene nieuwere g., in het bijzonder der heelkunde gelegd. Een halve eeuw later heeft Theophrastus Bombastus van Hohenheim, bekend als Paracelsus, de geneeskunde van Galenus een zwaren slag toegebracht. Hij meende de levensverschijnselen langs scheikundigen weg te moeten verklaren en ziekten op scheikundige wijze te moeten genezen. Onder de geneeskundigen van de zeventiende eeuw moeten wij in de eerste plaats W. Harvey noemen, die door zijne ontdekking van den bloedsomloop den grondslag voor eene nieuwere leer der verrichtingen heeft gelegd. In ± 1621 vond Drebbel het samengestelde mikroskoop uit, welk instrument in de handen van Leeuwenhoek, Swammerdam, Malpighi, R. de Graaf tot groote ontdekkingen aanleiding gaf.

De geneeskunde zelf staat nog onder den invloed van philosophische beschouwingen en opvattingen, vooral onder de philosophie van Descartes. Twee leerscholen, de iatrochemische, die het leven en de ziekten als chemische processen beschouwt en de iatrophysische, die met behulp van allerlei vernuftige instrumenten poogde de verschillende vraagstukken der physiologie en der pathologie langs den weg der wiskundige natuurkunde te verklaren en op te lossen, staan in dien tijd tegenover elkaar. Tegenover de g. in engeren zin is de heelkunde in de zeventiende eeuw niet zooveel vooruitgegaan, omdat zij nog geheel in handen van niet wetenschappelijk opgeleide menschen was. In de achttiende eeuw wordt de g. tot een groot wetenschappelijk organisme en differentieert zij zich in een aantal hulpwetenschappen. Van de grootste beteekenis voor den vooruitgang der g. is H. Boerhaave geweest, wiens klinische lessen studenten uit de geheele wereld naar Leiden trokken. Bij de leerlingen van Boerhaave kan men in het bijzonder van Swieten en Albrecht von Haller noemen. De eerste, door zijn geloof belet, de opvolger van Boerhaave te worden, is naar Oostenrijk gegaan en heeft in Weenen de medische school hervormd. Hij is de stichter van de z.g. humoraalpathologie.

Albrecht von Haller heeft zich bovenal ten opzichte van de leer der verrichtingen onsterfelijke verdienste verworven, van hem stamt het eerste groote leerboek der physiologie. Door zijne opstelling van de begrippen der irritabiliteit, het vermogen der spieren om zich samen te trekken en der sensibiliteit, dat uitsluitend eigen is aan de zenuwen, heeft hij den grond gelegd, waarop later de theorie der solidair-pathologie is gegroeid. Naast pathologie en physiologie ontwikkelden zich in de achttiende eeuw ook de andere vakken der g. ontleedkunde, pathologische anatomie, heelkunde werden steeds meer verrijkt door ontdekkingen en behandelingswijzen. In het bijzonder dient hierbij de aandacht op de door Jenner uitgevonden koepok-inenting te worden gewezen. Bijzondere wijzen van ziekenbehandeling en genezing zien wij in het Mesmerisme en de geneesmethode van Hahnemann, den grondlegger der homoeopathie. Op den overgang van achttiende en negentiende eeuw heeft eene andere ziekteleer, het Broussaisme, eenigen tijd vrij grooten aanhang gehad. De negentiende en het begin van de twintigste eeuw heeft eene ontwikkeling der g. aanschouwd, die veel grooter is geweest dan in de vorige eeuwen te zamen. Had tot in de achttiende eeuw het een of ander philosophisch systeem grooteren of kleineren invloed op de denkwijze ook in de g., in de negentiende eeuw zien wij eene algeheele emancipatie daarvan.

De in de vorige eeuw zoo krachtig bloeiende natuurwetenschap is ook voor de g. van zeer groot belang geweest en heeft daarvoor rijke vruchten gedragen; de geheele g. is tot eene zelfstandige natuurwetenschap geworden. Naast de ontleedkunde ontwikkelde zich de weefselleer. Door Bichat geïnaugureerd, verwierf deze wetenschap bovenal na de ontdekking der cel in het plantaardig en dierlijk organisme door Schwann en door Schleiden groote beteekenis. Uitgebouwd is deze, ook thans nog als juist erkende opvatting, omtrent den bouw van het organisme door R. Virchow, die het omnis cellula e cellula, elke cel uit een cel ontstaan, opstelde. Niet minder voor de pathologie is deze leer van groote beteekenis geworden. Naast de ontleedkunde ontwikkelde zich ook de ontwikkelingsgeschiedenis, waarvan vaak C. F. Wolff de geestelijke vader wordt genoemd. De physiologie is, gebruik makende van de ontdekkingen der ontleedkunde, der scheikunde en natuurkunde met groote schreden vooruitgegaan. Namen als Magendie, Flourens, Johannes Müller, Claude Bernard, du Bois Reymond, Helmholz, Donders, Snellen getuigen van de hooge vlucht, die deze wetenschap heeft genomen.

De physiologische scheikunde heeft er zich als eene hulpwetenschap van zeer groote beteekenis uit ontwikkeld. De inwendige geneeskunde heeft groot voordeel gehad van de ontwikkeling van verschillende methoden van onderzoek, waarbij de percussie en de auscultatie de belangrijkste rol spelen. Verschillende onderdeelen hebben er zich als speciale wetenschappen uit afgescheiden Van zeer groote beteekenis is de ontwikkeling der heelkunde geweest. De namen Pasteur en Lister doen ons denken aan het vinden van infectiekiemen en het bestrijden daarvan door de antiseptische methoden bij het opereeren, later gevolgd door de aseptiek. De steeds verder gaande verfijning van het onderzoek heeft verschillende bijzondere wetenschappen tot groote ontwikkeling gebracht en ze naast de heelkunde als speciale vakken doen opkomen. Afgezien van de verloskunde, die reeds van oudsher als afzonderlijk vak beoefend is geweest, moet hier in de eerste plaats de oogheelkunde worden genoemd, die door de ontdekking van den oogspiegel door Helmholz tot grooten bloei is gekomen.

Verfijnde techniek van onderzoek heeft later de oorheelkunde, de neuskeelheelkunde, de herkenning en behandeling van huid en van geslachtsziekten tot afzonderlijke takken van g. gemaakt. De bacteriologie heeft de g. voor geheel nieuwe problemen gesteld, die niet alleen voor de genezing van zieken, doch ook voor de geheele maatschappij van het allergrootste belang zijn. De gezondheidsleer is een onderdeel van de g. geworden, dat in verband met de bacteriologie voor de voorkoming van ziekten, voor de epidemiologie enz. van het grootste gewicht is. De veelvuldige wijze waarop in den tegenwoordigen tijd de arts met wettelijke bepalingen, die uit hygiënisch en maatschappelijke overwegingen zijn tot stand gekomen, in aanraking komt, heeft de sociale g. reeds vrij groote beteekenis doen verkrijgen. Zoo is de g. uitgegroeid tot een groot en samenhangend geheel van wetenschappen, die in de geordende maatschappij een zeer belangrijke plaats innemen. — Litt.: Pagel, Handbuch der Geschichte der Medizin; Pagel —Südhuf, Einführung in der Geschichte der Medizin; Baumann, L. D., Geschiedenis der geneeskunde.