Hildesheim - stad in de Pruisische prov. Hannover; 53.000 inw.; wordt o. a. door Hollanders op reis naar den Harz dikwijls bezocht en ligt tusschen de stad Hannover en dit gebergte, bij het mooie woud van H. Omstreeks het jaar 1000 was H. in bouw- en beeldhouwkunst, in kunstgieterij de school voor het overige Duitschland. Het bloeide oorspronkelijk als hoofdstad van een bisdom, reeds door Karel den Grooten gesticht. Het is een der belangrijkste steden voor Duitsch-Romaansche bouwkunst, terwijl tal van prachtig versierde huizen en gebouwen, uit lateren Gotiek en Renaissance dagteekenend, aan den bloei als hanzestad herinneren.
De meest bekende gebouwen zijn: de domkerk, stadhuis, Keizerhuis, Tempelheeren en Wedekindhuis. De stad ligt eenigszins ter zij,de van de groote spoorlijnen, heeft daardoor wel in bcteekenis verloren, maar tevens zijn oud aanzion bewaard. — Bij H. werd in 1868 een groote hoeveelheid (80 stuks) zilveren eetgerei gevonden, dat men langen tijd gehouden heeft voor ’t tafelservies van den Rom. veldheer Varus, maar waaronder, zooals bij nauwkeuriger onderzoek bleek, niet alleen stukken uit Augusteïschen tijd, maar ook veel oudere Grieksche (2de—lste eeuw v. Chr.) en jongere Gallische stukken (uit de 2de tot 3de eeuw n. Chr.) bevonden. Deze „schat van Hildesheim” (sinds 1902 bewaard in het Kunstgewerbemuseum te Berlijn) werd in 1901 door Pernice en Winter („Der Hildesheimer Silberfund”) nauwkeurig beschreven en afgebeeld.