Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hiërarchie

betekenis & definitie

Hiërarchie - (Grieksch = lett. heilig bestuur), beteekent soms in den zin van 1 Petr. 2, 9 de geheele kerkelijke organisatie van geestelijken en leeken; dikwijls de macht, door Christus aan de Apostelen en hun opvolgers verleend, om de kerk te besturen en de. genademiddelen toe te deelen; gewoonlijk echter de rangorde bij de dragers der kerkelijke bestuursmacht. Een eigenlijke hiërarchie vindt men onkel in de R. K. en Anglicaansche kerk, niet bij de verschillende Protestantsche kerken. Men kan in de R. K. kerk naar de dubbele macht der kerkelijke overheid, n.l. een macht om wijdingen te geven (potestas ordinis) en een macht om haar ambt uit te oefenen (potestas iurisdictionis), — ook een dubbele hierarchische rangorde onderscheiden, n.l. een hierarchia ordinis en een hierarchia iurisdictionis. -— In de hierarchia ordinis zijn 8 graden: episcopaat, presbyteraat, diaconaat, subdiaconaat, het ambt v. acolyth, van exorcist, van lector en van ostiarius. Alleen de 3 eerste zijn van goddelijke instelling. — Om tot de hierarchia iurisdictionis te behooren, moet men een wijding hebben ontvangen en voor bepaalde kerkelijke ambten (b.v. het bisschopsambt) moet men ook een bepaalde wijding hebben ontvangen.

Onder de ambten in de R. K. kerk zijn slechts 2 van goddelijke instelling, n.l. de waardigheid van paus ert van bisschop. — Voorts wordt h. gebruikt in den algemeenen zin van priesterheerschappij; en ten slotte van de ambtelijke verhouding van telkens boven elkaar geplaatste ambtenaren of colleges. Zeer sterk is het hierarchisch verband in het leger met zijn op den voorgrond tredende tegenstelling tusschen meerderen en minderen. Minder op de spits gedreven komt het echter in iedere ambtelijke organisatie voor, zelfs in de rechterlijke macht, niettegenstaande de groote onderlinge onafhankelijkheid harer leden.