Hamel - 1) Arabische naam van de ster der 2de grootte α (alfa) van den Ram.
2) Anton Gerard van, geb. in 1842 te Haarlem, overl. te Amsterdam in 1907, bracht zijn jeugd door te Groningen, waar hij ook studeerde in de godgeleerdheid. Hij bezocht Genève en werd te Leiden een leerling van Scholten, Rauwenhoff en Kuenen. In 1868 trad hij op als predikant van de Waalsche gemeente te Leeuwarden, in 1872 van die te Rotterdam. Ten gevolge van een wijziging in zijn godsdienstige overtuiging, zeide hij het predikambt vaarwel (1879) en ging naar Parijs om zich daar aan de studie van de Rom. taal- en letterkunde te wijden. Hij werd ingeschreven als „élève de l’Ecole des Hautes Etudes”, volgde de colleges van Gaston Paris, Paul Meyer, Arsène Darmesteter en werkte ook een winter te Berlijn.
In 1884 kreeg hij een benoeming als hoogleeraar te Groningen, in 1889 belastte hij zich met het voorzitterschap van de Fr. examen-commissies. De beteekenis van v. H. als theoloog en predikant, als geleerde en hoogleeraar, als essayist en verteller, als schrijver, redenaar en recitator heeft zijn leerling en opvolger Prof. J. J. Salverda de Grave geschetst in een levensbericht, opgenomen in de bijlagen tot de Handelingen van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden (1907-1908). — Van de talrijke geschriften van v. H. vermelden wij slechts: zijn inaugureele rede, La Chaire de français dans une Université Néerlandaise, Groningen, Wolters (1884); zijn rectorale rede, Het zoeken van ,,l'âme française” in de Letterkunde en de Taal van Frankrijk, Groningen, Wolters (1897); Li Romans de Carité et Miserere du Renclus de Moiliens, opgenomen in de „Bibliothèque de l’Ecole des Hautes Etudes” (1885); Les Lamentations de Matheolus et le Livre de Leesce de Jehan Le Fèvre de Resson, 2 deelen, opgenomen in dezelfde „Bibliothèque” (1892 en 1905), en zijn talrijke Gids-artikelen, gedeeltelijk verzameld in Het Letterkundig leven in Frankrijk, 4 d., Amsterdam, van Kampen, 1898 en vlg. — Aan het eind van evengenoemd levensbericht is ook een lijst der gedrukte geschriften van A. G. v. H. te vinden.
3) Gerard Anton van, Nederl. strafrechtsgeleerde, geb. 1842 te Haarlem, overl. 1917. Na in 1865 te Leiden tot doctor in de rechtswetenschap te zijn gepromoveerd op een proefschrift: De nietigheid van den verkoop van eens anders goed, maakte hij eerst deel uit van het Openbaar Ministerie, vervulde vervolgens de betrekking van rechtskundig adviseur aan het Departement van Oorlog en werd in 1880 benoemd tot hoogleeraar in het strafrecht aan de Amsterdamsche universiteit, welk ambt, door hem aanvaard met het uitspreken van een rede over: De grenzen der heerschappij van het Strafrecht, hij tot 1910 behield. Van 1909 tot aan zijn dood was hij lid van de Tweede Kamer, waar hij tot de fractie der unie-liberalen behoorde; van 1910-1916 maakte hij tevens deel uit van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Hij was een warm voorstander van de moderne richting in het strafrecht en trad als leider van de aanhangers dezer richting hier te lande op. De oprichting der Nederlandsche Juristen-Vereeniging is in de eerste plaats aan hem te danken; bijna onafgebroken had hij zitting in het bestuur dezer vereeniging, voor welke hij in 1880, 1884, 1896 en 1906 als prae-adviseur optrad.
Daarnevens was hij oprichter van de Vereeniging Pro Juventute te Amsterdam, waarvan hij tot zijn dood het voorzitterschap waarnam, en medeoprichter van het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap. Belangrijk was ook zijn werkzaamheid in de Internationale Strafrechtsvereeniging, in 1889 door hem met Prins (Brussel) en von Liszt (Berlijn) opgericht. Hij schreef: Inleiding tot de studie van het Nederlandsche Strafrecht (3e dr. 1913) en talrijke monografische geschriften, in 1912 ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag door zijn leerlingen, vrienden en vereerders in een tweetal bundels Verspreide Opstellen verzameld. Van zijn opstellen zagen vele het licht in het „Tijdschrift voor Strafrecht”, dat in 1886 mede door hem werd opgericht.
Hamelin (Octave)
Fransch wijsgeer, 1856-1907, vormde als hoogleeraar (eerst te Bordeaux, later aan de Sorbonne) talrijke leerlingen. Van beteekenis is zijn voornaamste werk: Essai sur les Eléments principaux de la Représentation (1907), dat bij Renouviers leer aanknoopt en den invloed van Hegel verraadt.