Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Halm

betekenis & definitie

Halm - 1) Friedrich, pseudoniem van den Oostenr. schrijver Eligius von Münch-Bellinghausen, 1806-71, die door middelmatige, op uiterlijk effect geschreven drama’s, vooral door Griseldis (1834), Der Sohn der Wildnis (1842), Der Fechter von Ravenna (1854) en Wildfeuer (1863) beroemder werd dan zijn zooveel genialer tijdgenooten Grillparzer en Hebbl. H. behandelde (in zijn voortreffelijk gebouwde werken een hist. of romant. stof op theatrale wijze, maakte van karakterontleding weinig werk en het alle personen dezelfde edele, hoogdravende, in schoone jambische verzen gegoten taal spreken. Minder bekend, doch veel verdienstelijker zijn H.’s lyr. gedichten en prachtige novellen: Die Marzipanliese (1854), Die Freundinnen (1860), Das Haus an der Veronabrücke (1864), enz., die eerst na zijn dood verschenen.

2) Karl, philoloog, 1809-1882, studeerde in zijn geboorteplaats München, 1856 directeur der hof- en staatsbibliotheek en gewoon hoogleeraar aan de universiteit aldaar. H. heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt ten opzichte van Cicero. Hij bezorgde met Baiter het 2de (Zürich 1854-56) en 4de deel (ald. 1861) der tweede uitgave van Orelli’s Cicero, gaf voorts verschillende redevoeringen van Cicero uit met Duitsche aanteekeningen (Ciceros ausgewählte Reden, Berl. 1853-66, en later herhaaldelijk herdrukt), ook een tekstuitgave dier oraties (ald. 1868, 2 dln., later herdrukt), en schreef: Zur Handschriftenkunde der ciceronianischen Schriften (Münch. 1850), Beiträge zur Berichtigung und Ergänzung der ciceronianischen Fragmente (1862) e. a. Bovendien publiceerde hij critische uitgaven der Rhetores latini minores (Lpz. 1863), van Quinctilianus (1868-69, 2 dln., tekst 1869) en Nepos (1871, tekst 1871 en 1875), voorts in de verzameling van Teubner tekstuitgaven van Tacitus (2 dln., 1850-51). van de Fabulae Aesopicae (1852, etc.), van Florus (1854), Valerius Maximus (1865) en Velleius Paterculus (1876). Vervolgens in het Corpus scriptorum ecclesiasticorum latinorum (waarvoor hij ook een Verzeichnis der ältern Handschriften lateinischer Kirchenväter in den Bibliotheken der Schweiz, Weenen 1865, bewerkte) uitgaven van Sulpicius Severus (1866), Minucius Felix en Firmicus Maternus (1867), eindelijk in de Monumenta Germaniae historica uitgaven van den presbyter Salvianus (Berl. 1877) en van Victor Vitensis (1879). Ook voerde hij de leiding van den omvangrijken Handschriftencatalog der Bibliothek zu München (dl. 1-8, Münch. 1865-82) en bezorgde nieuwe uitgaven van Hölty’s gedichten (benevens brieven, Leipz. 1869, met inl. en aant., 1870).
3) naam voor een stengel met bijzonder duidelijke knoopen en geledingen, meestal kruidachtig en niet of weinig vertakt. Voorbeeld: de stengel der Grassen.