Grondbedrijf - Teneinde de stadsuitbreiding en de volkshuisvesting in goede banen te kunnen leiden, wordt het veelal gewenscht geacht, dat de grootere gemeenten zelf een deel der gronden, welke voor bouwterrein in aanmerking komen, in handen hebben. Zonder bijzondere voorziening tot aankoop van groote uitgestrektheden grond over te gaan. brengt echter niet onaanzienlijke financieele lasten voor het heden mede. Wel zal voor het koopen der noodige terreinen veelal zonder bezwaar kunnen worden geleend, maar daar bouwterrein in den regel weinig of geen opbrengst oplevert, althans aanmerkelijk minder dan de rente, die op die leeningen moet worden betaald, zal deze grondpolitiek de begrooting der gemeente niet weinig drukken, totdat misschien jaren later verkoop der terreinen door de prijsstijging daarvan aanzienlijke winsten aan de gemeente doet toevloeien. De waarde van bouwterrein drukt niet uit de gekapitaliseerde opbrengst van het oogenblik, maar daarin is de verwachting op prijsstijging van den grond veelal gedisconteerd.
Zal bezit van bouwterrein als geldbelegging geen verlies opleveren, zoo zal die waardevermeerdering dus ten minste het te weinig aan inkomsten moeten vergoeden. Wordt nu dit nadeelig verschil jaarlijks ten laste van de begrooting gebracht, zoo acht men dit een benadeeling van het heden ten behoeve van de toekomst, daar immers verwacht wordt, dat dit tekort later in den verkoopprijs zal worden teruggevonden. In dezen gedachtengang hebben in de laatste jaren vele gemeenten buiten de begrooting staande grondbedrijven opgericht, waarin de gekochte gronden worden ingebracht. Het bedrijf wordt dan voor alle uitgaven door de gemeente voor dit haar grondbezit, gedaan (koopsommen, rente op daarvoor aangegane leeningen, lasten aan het grondbezit, verbonden), gedebiteerd, terwijl het voor alle baten daaruit (jaarlijksche opbrengst, koopsommen bij verkoop) wordt gecrediteerd. Het bedrijf, en niet de gemeentebegrooting, draagt dus het bedoelde nadeelige verschil tusschen de jaarlijksche baten en lasten. Ten einde de balans van het bedrijf sluitende te maken wordt dit verschil jaarlijks op de waarde der terreinen bijgeschreven.
Deze laatste handelwijze is natuurlijk, slechts gerechtvaardigd, indien de waarde werkelijk is gestegen, indien dus de verwachting, in den koopprijs gedisconteerd, in vervulling is gegaan. Is zulks niet het geval, zoo heeft het bedrijf verlies te boeken, dat uit de gewone middelen der gemeente moet worden aangevuld. Ten einde dit eventueel vast te stellen, worden de terreinen veelal b.v. iedere 5 jaar getaxeerd. Blijkt de waarde hooger dan die, waarop de gronden te boek staan, zoo is het verschil als winst te beschouwen. Voorzichtigheidshalve zal dit veelal eerst dan ten bate der gemeentebegrooting worden gebracht, indien de winst een zeker percentage der waarde te boven gaat. — In de jaren, dat de praktijk der grondbedrijven bestaat, is de verwachte prijsstijging van de terreinen veelal niet uitgebleven, hetgeen ook niet valt te verwonderen, daar wij een tijdperk beleven, waarin vrijwel alle groote gemeenten zich belangrijk hebben uitgebreid. Mocht echter eens in de uitbreiding der steden een kentering komen, zoo kunnen de gemeenten door de bedoelde bedrijven in groote moeilijkheden geraken.
Immers deze geven verlies, zoodra de waarde van den grond niet meer jaarlijks toeneemt met ten minste het verschil tusschen de lasten en baten van het bedrijf. Dit is te ernstiger, daar het intreden van een dergelijken toestand wel zal samengaan met het minder ruim vloeien van de bronnen van inkomsten der gemeenten. Het bijpassen van verliezen op het grondbedrijf zal dan dubbel onwelkom zijn. Mocht dit feit er toe leiden, dat alsdan bij de periodieke schattingen der waarde de balans werd geflatteerd, zoo zou men later voor zeer onaangename verrassingen kunnen komen te staan. — Een ander bezwaar, aan de gemeentelijke grondbedrijven verbonden, bestaat daarin, dat de gemeente niet alleen belang krijgt bij hooge grondprijzen, maar een van jaar tot jaar opvoeren daarvan voorwaarde is om aan verlies te ontkomen. Dit feit, kan de gemeente licht brengen tot een grondpolitiek, die niet juist bevorderlijk is aan het doel, waartoe gemeentelijk grondbezit wordt bepleit: bevordering van een goede stadsuitbreiding en van de belangen der volkshuisvesting. — Dat niettegenstaande deze bezwaren, zoo vele steden tot het instellen van een grondbedrijf zijn gekomen, is zeker voor een groot deel toe te schrijven aan het feit, dat de gemeentefinanciën veelal te weinig gunstig waren om zonder dat hulpmiddel aankoop van grond op groote schaal mogelijk te doen zijn.