Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Goede trouw

betekenis & definitie

Goede trouw - (Lat. bona fides). Vooral bij het bezit is de vraag, of dit te goeder of te kwader trouw is (art. 586 B.W.), van beteekenis, daar in het eene en het andere geval de rechtsgevolgen van het bezit verschillend zijn (artt. 604, 605, 623, 630—636, 1398—1400 B.W.). Het voornaamste verschil is wel, dat slechts de bezitter te goeder trouw door verjaring eigenaar kan worden (artt. 604, 2000, 2003 B.W.). Het is daarbij echter voldoende, dat de goede trouw op het oogenblik der verkrijging bestond (art. 2003 B.W.) — Het bezit is te goeder trouw, wanneer de bezitter de zaak bezit uit kracht eener wijze van eigendomsverkrijging, waarvan de gebreken aan hem onbekend zijn (art. 587 B.W.), te kwader trouw, waanneer de bezitter kennis draagt, dat de zaak, welke hij bezit, aan hem niet in eigendom toebehoort (art. 588 B.W.) — Goede trouw wordt steeds verondersteld; wie kwade trouw beweert, moet haar bewijzen (artt. 589, 2002 B.W.). De bezitter wordt echter geacht te kwader trouw te zijn van het oogenblik, dat eene rechtsvordering tegen [ hem te dier zake is ingesteld, indien het geding te zijnen nadeele beslist wordt (art. 588 B.W.). — Ook in het verbintenissenrecht speelt de onderscheiding een belangrijke rol. Alle wettelijk gemaakte overeenkomsten moeten, volgens art.1374 B.W. te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht. — Ook in het verkeer van roerende goederen is de onderscheiding van groot belang. Wie een roerende zaak krachtens rechtstitel van eigendomsovergang te goeder tr. verkrijgt, wordt daarvan eigenaar.

Goede trouw wil in dit verband zeggen, dat de verkrijger geen reden heeft aan de beschikkingsbevoegdheid van den vervreemder to twijfelen. Deze opvatting van art. 2014 B.W. (bezit geldt als volkomen titel) wordt althans meer en meer aangenomen (zie ook artt. 237, 238 en 241 K., welke toepassingen van dit art. bevatten en uitdrukkelijk goede tr. vorderen). Ook de rechten van den houder van een order- of toonderpapier hangen af van zijne goede of kwade tr. bij de verkrijging van het stuk. — Behalve in de genoemde wordt nog in de volgende artt, door de wet uitdrukkelijk tusschen de goede en kw. tr. onderscheiden: artt. 153, 620, 1377, 1422 B.W., 245 K., 61 F. — Zie ten slotte art. 2004 B.W., volgens hetwelk voor bevrijding van schuld door verjaring van 30 j. kwade trouw geen beletsel is.

< >