Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Verjaring

betekenis & definitie

Verjaring - (Lat. usucapio, praescriptio). De burgerlijk-rechtelijke verjaring is geregeld in de artt. 1983—2029 B. W. Door verj. kan men zoowel den eigendom eener zaak verkrijgen (artt. 639, 665, 1983) als van een verbintenis bevrijd worden (artt. 1417, 1983). De eigendom van onroerend goed, een rente of eenige andere niet aan toonder betaalbare inschuld verkrijgt men door een bezit van 30 jaren, of, wanneer men dat bezit krachtens een wettige wijze van eigendomsverkrijging heeft verkregen, door een bezit van 20 jaren (art. 2000). Het bezit moet zijn geweest voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig, als eigenaar (art. 1992).

Bezit, gegrond op daden van geweld, van zuivere willekeur of van eenvoudig gedoogen, is niet voldoende (art. 1993). Het bezit van een rechtsvoorganger telt mede (art. 1995). Bezit voor een ander (houderschap), zooals dat van een huurder, bewaarder of vruchtgebruiker, kan niet tot eigendomsverkrijging door verjaring leiden (art. 1996). — Ten aanzien van roerende zaken, die noch in renten bestaan, noch in inschulden, niet betaalbaar aan toonder, heeft eigendomsverkrijging door verjaring niet plaats, daar bezit als volkomen titel geldt (art. 2014 ; zie EIGENDOM). — Alle rechtsvorderingen, zoowel zakelijke als persoonlijke, verjaren door 30 jaren (art. 2004; zie echter art. 324), voor zoover niet een kortere verjaringstermijn geldt. Een aantal korte verjaringstermijnen bevatten de artt. 2004—2012 B. W. Degenen, aan wie de verjaring van artt. 2006—2008 wordt tegengeworpen, kunnen echter van hen, die daarop een beroep doen, een eed Vorderen, dat de schuld werkelijk betaald is. Indien de schuldenaar overleden is, kan van zijn weduwe en erfgenamen en ook van de voogden der erfgenamen een eed worden gevorderd, dat zij niet weten, dat de zaak verschuldigd is (z.g. jus jurandum credulitatis) (art. 2010). — In eiken staat van een geding, ook in hooger beroep, kan men zich op verjaring beroepen (art. 1988; zie echter ook art. 141 Rv.). Ambtshalve mag de rechter niet met verjaring rekening houden (art. 1987). — Van verjaring kan niet vooraf afstand worden gedaan, wel van een reeds verkregen verj. (art. 1984 ; zie ook artt. 1985, 1986 en 1989). — Verjaring wordt gestuit, doordat men meer dan een jaar van het genot der zaak is beroofd (art. 2015), door aanmaning bij exploot, dagvaarding en andere daden van rechtsvervolging (art. 2016; zie echter ook art. 2018) en door erkenning van het recht van den rechthebbende (art. 2019). Zij is geschorst gedurende minderjarigheid of curateele van dezen en in eenige andere gevallen (artt. 2024—2028). — Zie ook FATALE TERMIJN. — In strafzaken kan zoowel het recht tot strafvordering als dat tot uitvoering van de reeds opgelegde straf door verjaring vervallen. Het eerste is geregeld in de artt. 70—73, het laatste in de artt. 76 en 77 Sr. Krachtens art. 419 Sv. moeten de ambtenaren van het openbaar ministerie en de rechters ambtshalve op de verjaring acht slaan, al ware het, dat zij niet door de beklaagden wordt ingeroepen.