Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 03-01-2019

Gips

betekenis & definitie

Gips - Mineraal en gesteente, CaSO4 + 2H2O. Monoklien, meestal in platte kristallen, plat evenwijdig aan het klinopinakoide en volgens dit vlak ook uitmuntend splijtend. Dikwijls tweelingen volgens het orthopinakoide, zoog. zwaluwstaart- en pijlspitstweelingen. Losse, rondom ontwikkelde, kristallen als hier beschreven komen dikwijls voor in kleilagen, o.a. in de oligocene kleilagen, welke in het Oosten van ons land en aan de overzijde van de grens hier en daar aan den dag komen of in groeven ontgonnen worden.

Zij kunnen ontstaan door de inwerking van het bij de oxydatie der daarin voorkomende markasietknollen ontstane zwavelzuur op het calciumcarbonaat, dat in de laag aanwezig is. Ook op vele andere wijzen wordt in de natuur gips gevormd, bijv. aan den rand van fumarolen, in kalkhoudend water door zwavelwaterstof van organischen oorsprong, uit anhydriet door wateropname en bij de indamping van zeewater. Met weinig moeite kan men onder het mikroskoop kleine gipskristallen zich zien afzetten uit een indampenden druppel zeewater. Verschillende der bovenaangegeven ontstaanswijzen verklaren het veelvuldig voorkomen van gips in dikke lagen op vele plaatsen der aarde. Dan is het een gesteente, dat bijna uitsluitend bestaat uit een korrelig aggregaat van gipskristallen, maar toch ook enkele andere mineralen bevat. Bij voortgezette indamping zet zich uit zeewater boven het gips of het anhydriet steenzout af; vandaar dat gips en steenzout elkaar dikwijls vergezellen. Gips is betrekkelijk gemakkelijk in water oplosbaar. Waar in den ondergrond gips voorkomt, ontstaan door nazakking van den bovengrond, nadat in het gips door oplossing holten ontstaan zijn, eigenaardige vlak trechtervormige kuilen. (Zie plaat Gebergten fig. 7).

De volkomen doorzichtige variëteit is bekend als maria- of vrouwenglas en in den vorm van dunne, door splijting verkregen, platen van voldoende uitgebreidheid, vroeger wel in de plaats van ons vensterglas gebruikt. Fijnvezelige aggregaten van gips, opvullingen van gangen met vezelrichting loodrecht op den gangwand, hebben na polijsting dikwijls zijdeglans en worden wel tot snuisterijen verwerkt. De half doorzichtige variëteit van het gesteente wordt albast genoemd. — Gips vindt in de techniek een zeer veelzijdige toepassing. Vooreerst wordt het natuurlijke albast gebruikt voor siervoorwerpen, beeldjes e. d. (vroeger ook voor graftombes). De meer ordinaire gips-soorten worden gebrand en gemalen, en leveren dan één der meest gebruikte kit- en vormmaterialen. Voor het gebruik als bouwmateriaal, zie ESTRICHGIPS. Voor het branden van gips ten einde er vlug-bindende vorm-gips van te maken, wordt op ongeveer 200° gebrand. Bij hoogere temperaturen treedt reeds doodbranden op.

Vandaar dat de oude methode van branden in mijlers, waar een deel der massa aan de directe vlam was blootgesteld, van zeer slechte kwaliteit was. Tegenwoordig gebruikt men voor het branden liever lange bakkersovens, of zoo mogelijk kanaalovens, waardoor de heete gassen van het een of andere bedrijf ontwijken. Ook machinale ovens zijn daarvoor in gebruik. Estrichgips, die zeer hoog gebrand wordt, vereischt hoogovens. — De toepassingen van g. zijn zeer verschillend. Het meeste wordt waarschijnlijk gebruikt in de modelmakerijen van gieterijen en porcelein- en aardewerkfabrieken, welke laatste ook in gips-vormen gieten. Ook gipsen beeldjes vragen een groote hoeveelheid materiaal. G. is het uitgangsmateriaal voor verschillende soorten kunstmarmer. Hiertoe moeten aan de normale gipsbrij stoffen worden toegevoegd, welke aan het eindproduct een grootere hardheid verleenen.

In de eerste plaats komt hiervoor aluin in aanmerking. In het bijzonder komt dit tot uiting, indien men de gips eerst met aluinoplossing te zamen brandt, en dan weer daarmee aanmaakt. Het zoo verkregen product is behoorlijk hard, laat zich polijsten, en is zelfs eenigszins doorschijnend, waardoor het op albast gelijkt (albast-cement, marmercement, aluingips). Het is ook zeer bestendig tegen atmospherische invloeden. Behalve aluin, komen ook borax (tevens de binding vertragend), kiezelfluoorwaterstof en vooral kaliumsulfiet voor de verharding in aanmerking. Ook gips, met teer gedrenkt bij 300 a 400D C., wordt zeer hard. Ten slotte wordt g. nog gebruikt als bezwaringsmiddel voor papier en als vervalsching van allerlei meelsoorten. — Het technische gebruik van de g. dateert reeds uit de grijze oudheid. Zoo bestaat de mortel der Cheops-pyramide voor 83% uit gips.

Ook diende het al in zeer vroeg-Egyptischen tijd als onderlaag voor schilderijen op hout e.d. In den Rom. keizertijd kwam het in Egypte in gebruik bij begrafenissen. De mummies werden in een doek of in bordpapier gewikkeld, deze stof met g. overtrokken en beschilderd. Het gelaat en de buste ook van op de ouderwetsche manier geheel ingewikkelde mummies werden in g. nauwkeurig geboetseerd en met zachte kleuren beschilderd. Deze maskers werden dan tusschen de omhullende doeken gestoken. Ook den Romeinen was het maken van gipsafdrukken van lichaamsdeelen e. d. bekend. Het Maria-glas (z.b.) werd in plaats van glas gebezigd. Na den bloei van het Romeinsche rijk schijnt het gebruik van gips achteruitgegaan te zijn, om na 1300 in Italië weer op te komen.

< >