Werkwoorden vervoegen
gipsen
Tegenwoordige tijd gipsen
Ik gips
Jij gipst
gips jij?
U gipst
Hij/Zij/Het gipst
Wij gipsen
Jullie gipsen
Zij gipsen
Verleden tijd van gipsen
Ik gipste
Jij/U gipste
Hij/Zij/Het gipste
Wij gipsten
Jullie gipsten
Zij gipsten
Voltooid deelwoord van gipsen
gegipst
Tegenwoordig deelwoord van gipsen
gipsend