Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gezondheid

betekenis & definitie

Gezondheid - (Sanitas), die toestand van een organisch lichaam, waarin alle deelen ervan tot elkander in de juiste verhouding staan en waarin alle verrichtingen, tot instandhouding dier verhouding noodig, naar behooren geschieden. G. is steeds betrekkelijk; een lichaam, dat absoluut gezond is, d. i. in hetwelk alle deelen normaal van vorm en structuur zijn en den hun toekomenden graad van grootte en sterkte bezitten, komt nimmer voor; betrekkelijke (relatieve) g. noemt men den toestand waarin wel het eene lichaamsdeel zwakker is dan het andere, doch de zwakte der zwakkere deelen niet merkbaar is, en waarin het individu een gevoel van algemeen welzijn ontwaart. Over de maatregelen tot behoud en bevordering der g. onderricht de gezondheidsleer of hygiëne. In Nederland omvat het staatstoezicht op de volksgezondheid, geregeld bij de gezondheidswet van 21 Juni 1901, (staatsblad no. 57:

1) het onderzoek naar den staat der volksgezondheid en, waar noodig, de aanwijzing en bevordering van middelen ter verbetering;
2) de handhaving van de wetten en verordeningen in verband daarmede vastgesteld, voor zoover te dien aanzien geen andere wettelijke regeling is gemaakt.

Dit staatstoezicht is, onder den minister van binnenlandsche zaken, opgedragen aan 1) den centralen gezondheidsraad; 2) hoofdinspecteurs en inspecteurs van de volksgezondheid; 3) gezondheidscommissiën. De centrale gezondheidsraad (gevestigd te Utrecht) bestaat uit zeven leden, met inbegrip van de vier hoofdinspecteurs van de volksgezondheid, die ambtshalve lid zijn. Bedoelde raad adviseert de regeering omtrent alle zaken, de volksgezondheid betreffende, doet onderzoekingen verrichten en stelt een jaarverslag op van de bevindingen en handelingen van het staatstoezicht op de volksgezondheid. De hoofdinspecteurs van de volksgezondheid dienen de regeering, den centralen raad, de gewestelijke en de gemeentebesturen binnen hun ambtsgebied van bericht en raad; verrichten onderzoekingen of dragen ze op aan de inspecteurs en de gezondheidscommissiën; geven aan de overige organen van het staatstoezicht kennis van het voorkomen van besmettelijke ziekten; houden een register van geneeskundigen, tandartsen, apothekers, apothekersbedienden, vroedvrouwen en leerling-vroedvrouwen; zijn belast met de leiding van de werkzaamheden der inspecteurs en houden toezicht op die der gezondheidscommissiën. De inspecteurs dienen eveneens van bericht en raad; houden aanteekening van provinciale en gemeentelijke verordeningen ter zake van de toepassing van wetten, welker handhaving aan hun toezicht is onderworpen; verrichten onderzoekingen of zijn daarbij behulpzaam en geven zooveel mogelijk gevolg aan verzoeken van gezondheidscommissiën om voorlichting of medewerking. Gezondheidscommissiën zijn ingesteld voor elke gemeente boven 18.000 inw., voorts voor bepaalde door de Koningin aan te wijzen gemeenten en voor vereenigingen van gemeenten, te zamen met niet meer dan 40.000 inw. De leden, de voorzitter en de secretaris worden aangewezen door den commissaris der Koningin. Zij dienen de hoofdinspecteurs, de inspecteurs alsmede de gewestelijke en de gemeentebesturen van bericht en raad, moeten gehoord worden over alle besluiten en verordeningen van de gemeenteraden op het gebied der volksgezondheid en houden aanteekening der verordeningen, doen onderzoekingen verrichten, enz.

Op verzoek van den raad eener gemeente, waarin eene van gemeentewege behoorlijk ingerichte commissie voor het toezicht op de volksgezondheid bestaat, kan door de Koningin bepaald worden, dat die commissie in de plaats treedt van eene door den commissaris der Koningin te benoemen commissie. Overigens regelt een uitgebreid samenstel van wetten en verordeningen het toezicht van overheidswege op de openbare gezondheid. De uitoefening der geneeskunst is geregeld bij de wet van 1 Juni 1865 (stbl. 60), zooals die is gewijzigd bij de wetten van 23 April 1880 (stbl. 65) en 21 Juni 1901 (stbl. 157), en de uitoefening van de artsenijbereidkunst bij de wet van 1 Juni 1865 (stbl. 61), zooals die is gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (stbl. 64) en 21 Juni 1901 (stbl. 157). Bij de wet van 25 December 1878 (stbl. 222) zijn de voorwaarden geregeld tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, vroedvrouw en apothekersbediende. Tot uitvoering van die wet, welke is aangevuld en gewijzigd bij de wetten van 28 Juni 1881 (stbl. 103), 26 October 1889 (stbl. 137), 12 December 1892 (stbl. 261) en 21 Juni 1901 (stbl. 157), zijn bepalingen vastgesteld bij de kon. besluiten van 12 Februari 1879 (stbl. 34, 35 en 36), 23 Dec. 1886 (stbl. 232), 17 November 1893 (stbl. 165 en 166), 26 Maart 1895 (stbl. 37), 28 Maart 1899 (stbl. 88) en 29 April 1899 (stbl. 112).

Bij de wet van 24 Juni 1876 (stbl. 117), zooals die is gewijzigd bij de wetten van 25 December 1878 (stbl. 222), 15 April 1886 (stbl. 64) 21 Juni 1901 (stbl. 157) en 28 April 1913, zijn de voorwaarden geregeld tot verkrijging van de afzonderlijke bevoegdheid tot uitoefening van de tandheelkunst en bepalingen vastgesteld voor de uitoefening van die kunst. Bij de wet van 4 December 1872 (stbl. 134), gewijzigd bij die van 3 December 1874 (stbl. 188), 28 Maart 1877 (stbl. 36), 15 April 1886 (stbl. 64), 8 April 1893 (stbl. 64), 21 Juli 1899 (stbl. 166) en 21 Juni 1901 (stbl. 157), zijn bepalingen vastgesteld tot wering en beteugeling van Aziatische cholera, typhus en febris typhoïdea, pokken (variolae en varioloïdes), roodvonk, dysenterie, diphtheritis en pest. Voorschriften tot uitvoering van de artt. 17 en 25 van eerstgenoemde wet zijn gegeven bij kon. besluiten van 28 Februari 1873 (stbl. 35), 27 Mei 1873 (stbl. 76), 14 April 1875 (stbl. 69), 26 Juli 1885 (stbl. 167), 24 Juli 1891 (stbl. 153) en 4 Juni 1902 (stbl. 80). Bij de wetten van 26 April en 20 Juli 1884 (stbl. 80 en 164) zijn buitengewone maatregelen vastgesteld tot afwending van eenige besmettelijke ziekten en tot wering van hare uitbreiding en gevolgen. De wet van 28 Maart 1877 (stbl. 35) tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886 (stbl. 64), 8 April 1893 (stbl. 63) en 21 Juni 1901 (stbl. 157), bepaalt, dat elk schip uit zee in een Nederl. haven of op eene Nederl. reede aankomende of na aankomst uit zee daar liggende, wordt onderworpen aan een gezondheidsonderzoek:

1) wanneer het komt uit landen of plaatsen, door den Minister van binnenlandsche zaken besmet verklaard wegens eene der ziekten in art. 2 genoemd (pest, gele koorts en Aziatische cholera);
2) wanneer een zoodanige ziekte tijdens de jongste zeereis waargenomen is of aan boord waargenomen wordt. De overige artt. bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen van schippers en loodsen (artt. 3, 5, 6, 8) het verbod van gemeenschap met den wal of met andere vaartuigen (art. 4), het gezondheidsonderzoek (art. 7), de maatregelen bij besmetting te nemen (artt. 8, 9, 10, 11, 14). Het tarief van verplegingskosten, in art. 13 bedoeld, is vastgesteld bij kon. besluit van 21 Juni 1877 (stbl. 153). De wet van 5 Juni 1875 (stbl. 110), aangevuld bij de wet van 15 April 1891 (stbl. 80), bevat bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid.